In deze les zitten 30 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 30 min
Onderdelen in deze les
De Overheid
Wat doet de overheid?
Slide 1 - Tekstslide
Slide 2 - Tekstslide
Slide 3 - Tekstslide
Subsidie en Accijns
Accijns
Subsidie
Slide 4 - Tekstslide
Collectieve goederen
Slide 5 - Tekstslide
Collectieve Goederen
Collectieve goederenworden door de overheid gemaakt en zijn voor iedereen beschikbaar.
Politie.
Brandweer.
Leger.
Zorg.
Infrastructuur.
Slide 6 - Tekstslide
Privatisering
Collectieve sector
Particuliere sector
Overheidsinstellingen
Bedrijven, burgers
Collectieve goederen, vrij gebruik
Marktwerking, vraag en aanbod
Overheid doet het zelf
Overheid betaalt bedrijf
Geen winst
Wel winst
Slide 7 - Tekstslide
Wie werkt er in de collectieve sector?
A
Politie
B
Leraar
C
Marktverkoper
D
Supermarktmedewerker
Slide 8 - Quizvraag
Wat is de particuliere sector?
A
Van de overheid, wil winst maken
B
Van de overheid, wil geen winst maken
C
Niet van de overheid,
wil winst maken
D
Niet van de overheid,
wil geen winst maken
Slide 9 - Quizvraag
Wie zijn de lagere overheden?
A
De Overheid
B
Gemeente en Provincie
C
Gemeente, Provincie en Waterschappen
D
Het Rijk
Slide 10 - Quizvraag
Privatiseren is
A
nationaliseren van bedrijven
B
afstoten van overheidstaken naar particuliere bedrijven
C
efficiënter laten werken van een bedrijf
D
opkomen voor het eigen belang
Slide 11 - Quizvraag
Sociale zekerheid
Sociale zekerheid H7 en 6.2
Slide 12 - Tekstslide
verzorgingstaat
Elke Nederlander heeft een bestaansminimum om eerste levensbeoeften te kunnen betalen
Slide 13 - Tekstslide
Verzorgingstaat
Slide 14 - Tekstslide
Solidariteitsbeginsel
Zoek dit eens op!!!
Wat heb je gevonden?
timer
2:00
Slide 15 - Tekstslide
Solidariteitsbeginsel
Slide 16 - Tekstslide
Werknemersverzekeringen
De sociale verzekeringen kun je verdelen in werknemersverzekeringen en volksverzekeringen. Werknemersverzekeringen zijn sociale verzekeringen die gelden voor alle werknemers in Nederland.
De WW (Werkloosheidswet) is de bekendste werknemersverzekering.
Deze wet geeft een werknemer die zijn baan verliest recht op een uitkering, tenzij hij op staande voet is ontslagen of zelf ontslag neemt.
Slide 17 - Tekstslide
De sociale zekerheid verschil in volks- en werknemersverzekeringen
= wie hebben er recht op? Zie opdracht 8 in je boek
Slide 18 - Tekstslide
Wat is het sociaal minimum?
A
Het minimale bedrag dat je krijgt aan kinderbijslag
B
Het minimale bedrag om van te kunnen leven
C
Tijdelijk loon wanneer je geen werk hebt
D
Het minimumsalaris dat je krijgt als je werkt
Slide 19 - Quizvraag
Hoe hoog denk je dat de bijstand (sociaal minimum) in Nederland ongeveer is voor een alleenstaande?
A
€ 200 per maand
B
€ 1200 per maand
C
€ 2000 per maand
D
€ 500 per maand
Slide 20 - Quizvraag
Wat is de juiste omschrijving van het solidariteitsbeginsel?
A
Prijsafspraken tussen bedrijven
B
Werkenden betalen voor niet werkenden
C
Twee bedrijven die gaan samenwerken
D
De rijkste mensen betalen de meeste belasting
Slide 21 - Quizvraag
Slide 22 - Tekstslide
Directe en Indirecte belasting
Indirecte belastingen
- BTW
- Accijns
Directe belastingen
-Loon en inkomstenbelasting
-Vennootschapsbelasting
Slide 23 - Tekstslide
indirecte belastingen
Slide 24 - Tekstslide
Niet-belasting ontvangsten
Boetes
Inkomsten uit aardgas verkoop
Mede eigenaar van bedrijven:
zoals NS, Schiphol, staatsloterij, lotto, krasloten
Slide 25 - Tekstslide
Niet-belasting ontvangsten
Slide 26 - Tekstslide
Wat zijn directe belastingen?
A
BTW (belasting over toegevoegde waarde)
B
Accijnzen (op alcohol, brandstof en tabak)
C
Belastingen op inkomen, winst en vermogen
D
Invoerrechten
Slide 27 - Quizvraag
draagkrachtbeginsel =
A
Belasting in een bepaald land wordt afgeschaft
B
iedereen moet belasting betalen
C
Sterke betalen in verhouding meer belastingen dan zwakke
D
Belastingen moeten worden gedragen.
Slide 28 - Quizvraag
Wat is het profijtbeginsel
A
Dat de belasting wordt afgestemd op de hoogte van je inkomen
B
Dat het inkomen voor een deel naar de armen gaat
C
Dat je betaald als je ergens gebruik van maakt
D
Dat je belasting moet betalen over een slecht (ongezond) product