- deel/geheel: Even de neuzen tellen.
- producent/product: Ik heb de nieuwste Apple.
- materiaal/medaille: Hij won dit weekend zilver.
- voorwerp/inhoud: Heb je nog een glas voor mij?
- aardrijkskundige naam/wijn: Ik drink het liefst een Bordeaux.
-land/elftal: Nederland gaat het EK winnen.
Stad/deel inwoners: Arnhem is in rep en roer.