Woordenschat H1, H2 - Nieuw Nederlands - havo 3

beeldspraak 
Bij beeldspraak gebruik je woorden in een figuurlijke betekenis

Beeldspraak komt voor in poëzie, maar ook in het dagelijks leven. 

Goede beeldspraak maakt een tekst
krachtiger, alhoewel...



1 / 15
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 15 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 3 videos.

Onderdelen in deze les

beeldspraak 
Bij beeldspraak gebruik je woorden in een figuurlijke betekenis

Beeldspraak komt voor in poëzie, maar ook in het dagelijks leven. 

Goede beeldspraak maakt een tekst
krachtiger, alhoewel...



Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Video

beeldspraak:
1. VERGELIJKING: in een vergelijking zet je twee dingen naast elkaar die op elkaar lijken, het object (o) en het beeld (b). 

Sanne (o) lijkt wel een prinses.(b)
De dichter is een koe.
Karel, een echte angsthaas, liep
snel weg. 



 

Slide 3 - Tekstslide

beeldspraak:
2a. METAFOOR: in een metafoor gebruik je alleen een beeld.(b) 
De prinses van de klas (b) koopt bijna wekelijks iets nieuws. 
Als de kat van huis is, dansen de muizen op tafel. 

2b. METAFOOR IN WERKWOORD: als een werkwoord een metafoor is. 
De overheid gaat snoeien in de uitgaven. (minder uitgeven)
Zij toverde dit huis om tot een paleis. (mooi maken)


Slide 4 - Tekstslide

beeldspraak:  
3. PERSONIFICATIE: met een personificatie stel je een levenloos ding voor als persoon. 

De zon streelde onze wangen. 
De economie zucht en steunt onder dit regeringsbeleid. 
De telefoon slaapt op de lessenaar. 




Slide 5 - Tekstslide

Slide 6 - Video

stijlfiguren
Een stijlfiguur is een middel om dingen sterker uit te drukken. 

Je wilt indruk maken op de lezer of hoorder. 

 
 

Slide 7 - Tekstslide

stijlfiguren: 
1. HYPERBOOL: je overdrijft erg. 

Hij barst van het geld. 
Je bedoelt: hij is rijk. 

Ik wacht al eeuwen op hem. 
Je bedoelt: ik wacht erg lang. 

Slide 8 - Tekstslide

Slide 9 - Video

stijlfiguren: 
2. UNDERSTATEMENT: je zwakt iets af. Je zegt dat iets minder mooi, groot of belangrijk is dan in werkelijkheid. 

Zij heeft wel een paar centen. Je bedoelt: zij is rijk. 

Het koningspaar heeft best een leuk stulpje gekocht. 
 Je bedoelt: een mooi paleis. 

Slide 10 - Tekstslide

stijlfiguren: 
3. EUFEMISME: je zegt iets zo dat het minder erg of hard overkomt. Je wilt een pijnlijke situatie verachten of voorkomen
dat je iemand kwetst. 

Hij is niet meer onder ons. Je bedoelt: hij is overleden.
Ik zit tussen twee banen in. Je bedoelt: ik ben werkloos. 
Hij is een bekende van de politie. Je bedoelt: hij is een boef. 

Slide 11 - Tekstslide

Wat weet je al?

'Hij barst van het geld.'
A
hyperbool
B
understatement
C
eufemisme

Slide 12 - Quizvraag

'Gisteren hebben we hem naar zijn laatste rustplaats gebracht.'
A
hyperbool
B
understatement
C
eufemisme

Slide 13 - Quizvraag


'Een miljoen is een leuk zakcentje.'
A
hyperbool
B
understatement
C
eufemisme

Slide 14 - Quizvraag

'Je wordt doodgegooid met informatie over corona.'
A
hyperbool
B
understatement
C
eufemisme

Slide 15 - Quizvraag