Aan het einde van de les weet je weer hoe je de betekenis van een onbekend woord kunt afleiden uit het woord zelf, of uit de tekst waarin dit woord wordt gebruikt. Je weet hoe je online woorden kunt zoeken
en
je herkent en begrijpt figuurlijk taalgebruik.
Slide 4 - Tekstslide
THEORIE 1.1
Gebruik deze tips om de betekenis af te leiden uit de tekst:
Lees de hele zin waarin het woord staat.
Controleer of er in de tekst een synoniem, omschrijving, tegenstelling of voorbeeld genoemd wordt.
Let op illustraties.
Slide 5 - Tekstslide
THEORIE 1.1
ZOEK VOORBEELDEN
Soms kun je hieruit de betekenis van het woord afleiden.
Zoek naar een voorbeeld, let op signaalwoorden: zoals,
bijvoorbeeld, neem nou, denk aan.
Slide 6 - Tekstslide
HERHALING THEORIE 1.2
1.2 Betekenis afleiden uit het woord
Slide 7 - Tekstslide
THEORIE
Soms kun je de betekenis van een onbekend woord vinden door goed naar het woord zelf te kijken:
Herken je een deel van het woord?
Herken je voor- en/of achtervoegsels bij het woord?
Lijkt het onbekende woord op een woord dat je wel kent?
Slide 8 - Tekstslide
THEORIE
Ik herken een deel van het onbekende woord:
voorrangsregel
Ik herken een voor- en/of achtervoegsel van het onbekende woord:
heractiveren
Het onbekende woord lijkt op een woord dat ik wel ken:
circuleren
Slide 9 - Tekstslide
OEFENEN
Slide 10 - Tekstslide
De leerlingen voeren veel klusjes uit.
Synoniem voor 'voeren uit':
A
absoluut
B
neertellen
C
verrichten
D
talloze
Slide 11 - Quizvraag
De brug is er slecht aan toe. Tegenovergestelde voor 'is er slecht aan toe':
A
verkeert in goede staat
B
asymmetrisch
C
eindeloos
D
naar eigen zeggen
Slide 12 - Quizvraag
Ongelijk (woord met voorvoegsel) Wat is de betekenis?
A
wel hetzelfde
B
niet hetzelfde
C
niet mogelijk
D
wel mogelijk
Slide 13 - Quizvraag
Zorgeloos
Geef een omschrijving
A
met heel veel zorgen
B
met zorgen
C
zorgelijk
D
zonder zorgen
Slide 14 - Quizvraag
Als ik te laat ben voor school dan bedenk ik een smoes. Geef een voorbeeld:
A
Daarom kreeg ik straf.
B
De brug stond open.
C
Morgen moet ik naar de kapper.
D
Een smoes is een verzinsel.
Slide 15 - Quizvraag
HERHALING THEORIE
1.3
Slide 16 - Tekstslide
Slide 17 - Tekstslide
Slide 18 - Tekstslide
Bij een discussie of betoog ga je uit van een stelling, die je onderbouwt met argumenten.
Kies een van de drie betekenissen voor stelling:
A
Bewering waarvan je aanneemt dat die waar is
B
Open kast om iets in op te bergen
C
Steiger
Slide 19 - Quizvraag
HERHALING THEORIE 1.4
1.4 Figuurlijk taalgebruik
Slide 20 - Tekstslide
THEORIE
Woorden kunnen letterlijk en figuurlijk bedoeld zijn.
Bij letterlijk taalgebruik bedoel je precies wat er staat.
Woorden kunnen letterlijk en figuurlijk bedoeld zijn. Iemand gebruikt figuurlijk taalgebruik als hij wil overdrijven of als hij iets mooier wil maken.
Slide 21 - Tekstslide
THEORIE
Een uitdrukking is altijd figuurlijk bedoeld. Voorbeelden zijn: