Fase 2- les 3- periode 3- Argumenten en standpunt

Lesplanning

Voorkennis ophalen: wat weet je nog van periode 1?
Uitleg begrippen 
Quiz argumenten
argumenten valide maken
kettingdebat 




1 / 16
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMBOStudiejaar 1-4

In deze les zitten 16 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Lesplanning

Voorkennis ophalen: wat weet je nog van periode 1?
Uitleg begrippen 
Quiz argumenten
argumenten valide maken
kettingdebat 




Slide 1 - Tekstslide

Lesdoelen 
- het verschil tussen feitelijke en waarderende argumenten
- het verschil tussen een standpunt en een argument
- weet je hoe je een argument valide kunt maken

Slide 2 - Tekstslide

Wat is het verschil tussen objectief en subjectief?

Slide 3 - Open vraag

Begrippen/ tekstsoorten
Uiteenzetting: informatie wordt op een neutrale, feitelijke manier gegeven. Bijvoorbeeld nieuwsbericht.

Beschouwing: informatie met als doel de luisteraar te informeren, zodat hij zich een mening kan vormen ('opiniërend'). Voor- en tegenstanders aan het woord. Feiten en meningen komen hierin voor. Bijvoorbeeld reportages en documentaires.

Betoog: doel om de luisteraar te overtuigen van een standpunt. Er is één mening en deze is van de maker. 








Slide 4 - Tekstslide

Standpunt

Standpunt: mening over iets (uitspraak/bewering)
                         positief, negatief of twijfelachtig

Signaalwoorden: ik vind dat, volgens mij, ik denk dat, dus,                                                  daarom, kortom, mijn conclusie is
Alcoholreclames moeten verboden worden.
Ik vind dit een goed idee. = standpunt.

Slide 5 - Tekstslide

Feitelijke en waarderende(subjectieve) argumenten

Een feitelijk argument (objectief) is controleerbaar. Je hoeft hem niet te onderbouwen. Bijvoorbeeld: feiten, onderzoeksresultaten, regels, bekende gegevens etc. 
Voorbeeld: Ik ga morgen naar de film kijken in Luxor, want die bioscoop is bij mij om de hoek.


Over een waarderend argument (subjectief) kan je van mening verschillen. Daarom moet je uitleggen waaróm je dat vindt. 
Voorbeeld: Ik ga morgen naar de film kijken in Luxor, want die bioscoop vind ik veel prettiger. Waarom is Luxor prettiger?

 
Verschil
Kun je controleren of het argument klopt? 

Slide 6 - Tekstslide

Ik ga liever niet mee naar Parijs, want er is veel criminaliteit.
A
Objectief
B
Subjectief

Slide 7 - Quizvraag

Ik ga liever niet mee naar Parijs, want de criminaliteit is de laatste jaren met 15% toegenomen.
A
Objectief
B
Subjectief

Slide 8 - Quizvraag

De smartphone is onmisbaar, want veel jongeren voelen zich ongelukkig zonder smartphone.
A
Objectief
B
Subjectief

Slide 9 - Quizvraag

Gratis downloaden van muziek moet verboden worden. De makers van de muziek lopen nu miljoenen euro’s mis aan auteursrechten.
A
Objectief
B
Subjectief

Slide 10 - Quizvraag

Gratis downloaden van muziek moet verboden worden. Niet iedereen hoeft muziek te kunnen downloaden.
A
Objectief
B
Subjectief

Slide 11 - Quizvraag

Een argument valide maken




Wij noemen dit: het AUB-schema 

Slide 12 - Tekstslide

Validiteit argument 
Soms is een argument niet geldig (valide)
Het is dan bijvoorbeeld niet onderbouwd met een voorbeeld, onderzoek of feiten.

Mensen roepen dan maar dingen, zonder ze goed te onderbouwen....

Slide 13 - Tekstslide

V1= voorargument 1
T1= tegenargument 1
V2= voorargument 2
T2= tegenargument 2
enz. 

Slide 14 - Tekstslide

Wij gaan oefenen met het kettingdebat bij deze stelling

Slide 15 - Tekstslide

Aan het werk 

Slide 16 - Tekstslide