In deze les zitten 38 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 50 min
Onderdelen in deze les
Herhaling 14.3
Slide 1 - Tekstslide
Slide 2 - Tekstslide
Slide 3 - Tekstslide
Het autonome zenuwstelsel bestaat uit 2 delen: parasympatisch en orthosympatisch.
Zit er in elk orgaan van elk deel een zenuw?
A
ja
B
nee
Slide 4 - Quizvraag
Is het effect van adrenaline gelijk aan die van het ortho- of parasympatisch zenuwstelsel?
A
Orthosympatisch
B
Parasympatisch
Slide 5 - Quizvraag
Orgaan dat prikkels op kan vangen.
Orgaanstelsel dat bestaat uit hersenen, ruggenmerg en zenuwen.
Gedeelte van het zenuwstelsel dat uit hersenen en ruggenmerg bestaat.
Cel in het zenuwstelsel die impulsen kan geleiden.
Cel in een zintuig waar een prikkel wordt omgezet in een impuls.
Zintuig
Zenuwstelsel
Centraal zenuwstelsel
Zenuwcel
Zintuigcel
Slide 6 - Sleepvraag
Sleep ieder onderdeel naar de juiste plek.
Axon
Dendriet
Cellichaam
Synaps
Myelineschede
Slide 7 - Sleepvraag
Een prikkel wordt opgevangen door een zintuigcel. Deze maakt een impuls. Wat is een impuls?
A
Een chemische reactie
B
Een stroompje
C
Hetzelfde als een prikkel
Slide 8 - Quizvraag
14.4
Zenuwcellen en hoe ze werken
Slide 9 - Tekstslide
Slide 10 - Tekstslide
Slide 11 - Tekstslide
Deel van de zenuwcel dat impulsen doorgeeft aan een spier of andere zenuwcel
Deel van een cel waarin de celkern zit.
Deel van de zenuwcel dat impulsen doorgeeft aan het cellichaam
Verbinden het centrale zenuw-stelsel met alle lichaamsdelen.
Deel van een zenuwcel voor voortgeleiding van impulsen, omgeven door een isolerend laagje.
Axon
Cellichaam
Dendriet
Zenuwen
uitloper
Slide 12 - Sleepvraag
Deze cellen hebben een heel lang axon die loopt van het ruggenmerg naar een spier
A
Schakelcel
B
Motorische zenuwcel
C
Sensorische zenuwcel
D
Zintuigcel
Slide 13 - Quizvraag
Deze cellen hebben een heel lange dendriet die loopt van een zintuig naar het ruggenmerg.
A
Schakelcel
B
Motorische zenuwcel
C
Sensorische zenuwcel
D
Zintuigcel
Slide 14 - Quizvraag
Zenuwen
Meerdere uitlopers van zenuwcellen liggen bij elkaar samen vormen ze een zenuw. Elke uitloper is omringd door een isolerend laagje. Om een zenuw zit bindweefsel.
Slide 15 - Tekstslide
Kabel met isolatie
Zenuw met Myeline (isolatie van de zenuwcellen)
Slide 16 - Tekstslide
Myeline = opgerolde cel
Lange uitlopers hebben een myelineschede.
Deze myelineschede bestaat uit vet, dat isoleert.
Slide 17 - Tekstslide
Myelineschede
Cel v. Schwann = maakt myelineschede
stevigheid zenuwweefsel, beschermen en voeden neuronen
Isoleren zenuwuitlopers van elkaar
Versnellen impulssnelheid door:
Sprongsgewijze impulsgeleiding
BiNaS 88A
Slide 18 - Tekstslide
Bij de ziekte MS (Multiple Sclerose) wordt het myeline om de zenuwcellen aangetast. Wat is hiervan het effect?
A
De zenuwcellen kunnen minder impulsen doorgeven
B
De zenuwcellen kunnen minder goed contact maken
C
In de zenuwen raken zenuwcel-uitlopers elkaar
D
In de zenuwen worden zenuwcel-uitlopers kapot gemaakt
Slide 19 - Quizvraag
MS heeft als effect 'uitval' van lichaamsdelen, zodat je bijvoorbeeld je arm niet meer kan bewegen. Een ander effect is dat delen van je lichaam traag reageren. Deze laatste wijst op een andere functie van het myeline:
A
Myeline zorgt dus voor de snelheid waarmee impulsen zich bewegen
B
Myeline zorgt dus dat spieren snel reageren op impulsen
Slide 20 - Quizvraag
Ionentransport
Een impuls in een zenuwcel wordt veroorzaakt doordat
de natriumkanaaltjes open gaan staan.
Natrium stroomt dan naar binnen.
(ook kaliumkanaaltjes gaan open, kalium stroomt juist naar buiten)
Slide 21 - Tekstslide
Ionentransport
Deze natrium wordt teruggepompt via actief transport.
Per 3 natrium wordt 2 kalium naar binnen gepompt.
Hierdoor is de buitenkant dus positief geladen en de binnenkant negatief.
Slide 22 - Tekstslide
Het is belangrijk dat je elektrolyten (=zouten) binnen krijgt. Wat gebeurt er als je te weinig zouten binnenkrijgt?
A
Je kan duizelig en verward worden
B
Je kan bloedarmoede oplopen
C
Je wonden genezen minder goed
D
Je urine wordt te waterig
Slide 23 - Quizvraag
Slide 24 - Tekstslide
Slide 25 - Tekstslide
Slide 26 - Tekstslide
Slide 27 - Tekstslide
Dus... hoe maakt een zenuwcel contact met een andere zenuwcel?
A
er springt een stroompje over
B
ze zitten aan elkaar geschakeld met hun membranen
C
er gaan stoffen van de ene naar de andere
Slide 28 - Quizvraag
Hoe heten de stofjes die van de ene zenuwcel naar de andere gaan?
A
Synaps
B
Neurotransmitter
C
Hormoon
D
Natrium
Slide 29 - Quizvraag
Deze heeft een synaps aan het uiteinde:
A
dendriet
B
myelineschede
C
axon
D
cellichaam
Slide 30 - Quizvraag
Slide 31 - Tekstslide
Slide 32 - Tekstslide
Slide 33 - Tekstslide
Slide 34 - Tekstslide
Als je direct reageert door je hand weg te trekken van een heet voorwerp dan heet dat een...
A
reflex, deze gaat via het ruggenmerg
B
reflex, deze gaat via de kleine hersenen
C
effector, deze gaat via het ruggenmerg
Slide 35 - Quizvraag
Wat is de juiste volgorde van een reflex?
A
Een spier-zintuig-schakelcel-gevoelszenuwcel-bewegingszenuwcel.
Kan een terugtrek-reflex nog optreden als in de reflexboog de zenuwcellen R zijn uitgeschakeld? En als in de grote hersenen de bewegingscentra zijn uitgeschakeld?
A
Ja Ja
B
Ja Nee
C
Nee Ja
D
Nee Nee
Slide 37 - Quizvraag
De knipper reflex is aangeboren, maar niet alle reflexen werken zo. Noem een reflex die je hebt aangeleerd.