dag 4

Woorden
Thema 13:  Vriendschap
1 / 18
volgende
Slide 1: Tekstslide
NT2ISK

In deze les zitten 18 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Woorden
Thema 13:  Vriendschap

Slide 1 - Tekstslide

gezellig
  • leuk, fijn, meestal iets wat je samen met andere mensen doet
  • zin: Samen eten vind ik heel gezellig
22

Slide 2 - Tekstslide

goed
  • prima, zonder problemen
  • goed <----> slecht 
  • goed <----> fout
  • zin: "Hoe gaat het met je?" "Goed, met jou ook?"
  • zin: Hij schrijft alle woorden goed in zijn schrift.
23

Slide 3 - Tekstslide

halen (ww)
  • ergens naartoe gaan en iets of iemand meenemen
  • halen <---> brengen
  • werkwoord: ik haal - wij halen
    verleden tijd: haalde - haalden
  • zin: Ik haal mijn boodschappen bij de Aldi. 
24

Slide 4 - Tekstslide

hangen (ww)
  • hangen aan = vastzitten en niet de grond raken 
  • werkwoord
    ik hang - jij hangt - wij hangen
  • zin: De was hangt aan de lijn.
  • zin: Het schilderij hangt aan de muur.
25

Slide 5 - Tekstslide

hebben (ww)
  • ik heb een fiets = de fiets is van mij
  • werkwoord
    ik heb- wij hebben
    verleden tijd: had - hadden
  • zin: Ik heb een broer en een zus. 
26

Slide 6 - Tekstslide

helpen (ww)
  • als je iemand helpt, doe je iets voor die persoon 
  • werkwoord: ik help - wij helpen
    verleden tijd: hielp - hielpen
  • zin: De docent helpt de leerlingen met de opdracht.
27

Slide 7 - Tekstslide

herhalen (ww)
  • iets nog een keer doen of zeggen
  • werkwoord: ik herhaal - wij herhalen
  • zin: Kunt u uw naam nog een keer herhalen? Ik heb het niet goed gehoord. 
28

Slide 8 - Tekstslide

Ik doe niet gek. Ik ben heel ..........
Hij doet een beetje raar.
Hij is heel ..............
21/18
A
gewoon gewoon
B
eerlijk gewoon
C
gewoon gek
D
gewoon gezellig

Slide 9 - Quizvraag

22
timer
1:30
Wat vind jij gezellig?

Slide 10 - Woordweb

422/23/25
Wat hoort bij elkaar?
hangen
gezellig
goed

Slide 11 - Sleepvraag

Maak een zin.
Werkwoord: halen
jij
24

Slide 12 - Open vraag

Hij en ik .............. veel eten.
Zij ................... lekker eten.
........ jij eten?

24
A
haal halen haal
B
haalt halen haal
C
halen haalt haal
D
haal haalt haal

Slide 13 - Quizvraag

Zeen ................. schoenen aan.
Hij en ik .................. schoenen aan.
26
A
hebt heben
B
heeft zijn
C
heeft hebben
D
heb hebben

Slide 14 - Quizvraag

Ik .......... jullie.
Jullie ............. hem.
Mijn broer ......... haar.
27
A
help helpen help
B
help helpen helpt
C
helpt helpen helpen
D
help helpt help

Slide 15 - Quizvraag

A - Ik .......... goed. Ik zie ............... !
B - Jij ........... hem als hij het niet weet


27
A
A - help - helpen B - help
B
A - helpt - iets B - helpt
C
A - kijk - iets B - kijkt
D
A - kijk - iets B - helpt

Slide 16 - Quizvraag

Je snapt iets niet.
Maak een vraag met: herhalen
28

Slide 17 - Open vraag

28
Wat herhalen leerlingen vaak?

Slide 18 - Sleepvraag