19. Thema 3, week 1 Les 2 - bezittelijk voornaamwoord

Persoonlijk voornaamwoord
Maan zingt een lied.
Zij houdt van zingen.
1 / 45
volgende
Slide 1: Tekstslide
TaalBasisschoolGroep 7

In deze les zitten 45 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Persoonlijk voornaamwoord
Maan zingt een lied.
Zij houdt van zingen.

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Tekstslide

Wat is een persoonlijk voornaamwoord?




Een persoonlijk voornaamwoord 'wijst' naar een persoon (in de zin).
Een persoonlijk voornaamwoord kan je vervangen door een naam

Teun verzint een raadsel.
Hij vertelt het raadsel aan zijn klas.


Slide 3 - Tekstslide

Wat is een persoonlijk voornaamwoord?




Een persoonlijk voornaamwoord 'wijst' naar een ding (in de zin).
Een persoonlijk voornaamwoord kan je vervangen door een naam

Lisa heeft dit boek gekregen.
Zij heeft het nog niet gelezen.


Slide 4 - Tekstslide

Wat is een persoonlijk voornaamwoord?




Een persoonlijk voornaamwoord 'wijst' naar een dier (in de zin).
Een persoonlijk voornaamwoord kan je vervangen door een naam

De hond  heeft  een bot gekregen.
Hij eet het bot lekker op.


Slide 5 - Tekstslide

Wat is een persoonlijk voornaamwoord?
A
Mijn, jouw, haar, uw, ons, jullie etc.
B
Ik, jij, hij, zij, wij, jullie etc.
C
Wijst iets aan: deze, die, dit en dat
D
Plakt twee zinnen aan elkaar

Slide 6 - Quizvraag

Wat is een voorbeeld van een persoonlijk voornaamwoord?
A
jij
B
hond
C
huis
D
schaar

Slide 7 - Quizvraag

Wat is het persoonlijk voornaamwoord.. ''Heeft de bakker jou wisselgeld gegeven?''
A
De bakker
B
Jou
C
Wisselgeld
D
Heeft gegeven

Slide 8 - Quizvraag

Wat is het persoonlijk voornaamwoord in de zin...
''Ik woon in een rijtjeshuis''.
A
Ik woon
B
Een rijtjeshuis
C
Ik
D
in

Slide 9 - Quizvraag

Wat is het persoonlijk voornaamwoord in de zin...
''Dit huis is niet verkocht. Niemand wil het kopen''.
A
Dit
B
niemand
C
het
D
kopen

Slide 10 - Quizvraag

Wederkerend voornaamwoord
Bij sommige hele werkwoorden hoort zich.
Kijk hierbij naar het onderwerp en pas zich aan. 

zich schamen
jij schaamt ....
jullie schamen .....

Slide 11 - Tekstslide

Slide 12 - Tekstslide

Nog meer voorbeelden
Werkwoorden met 'zich'

Voorbeeld: zich wassen, zich herinneren

'Zich' verwijst naar de persoon die het onderwerp is

Slide 13 - Tekstslide

Voorbeelden

Ik herinner me
Hij herinnert zich
U herinnert u
Wij herinneren ons

Slide 14 - Tekstslide

Tip
Om het wederkerende voornaamwoord in een zin te vinden, bestaat een handig trucje.

Als je de zin in de hij-vorm zet dan verandert het wederkerend voornaamwoord in 'zich' en dat is wel makkelijk te herkennen.

Dus: Ik verveel me. -⊳ Hij verveelt zich.

Slide 15 - Tekstslide

Het woord:
ZICH
is een
A
persoonlijk voornaamwoord
B
vragend voornaamwoord
C
wederkerend voornaamwoord
D
bezittelijk voornaamwoord

Slide 16 - Quizvraag

Wat is een wederkerend voornaamwoord in deze zin:
Ik schaam me
A
Ik
B
schaam
C
me
D
X

Slide 17 - Quizvraag

LESDOEL
Ik kan een bezittelijk voornaamwoord herkennen, benoemen en gebruiken in een zin.

Slide 18 - Tekstslide

Slide 19 - Tekstslide

Slide 20 - Tekstslide

Slide 21 - Tekstslide

Slide 22 - Tekstslide

Wat is een bezittelijk voornaamwoord?
A
Mijn, jouw, haar, uw, ons, jullie etc.
B
Wijst iets aan: deze, die, dit en dat
C
Plakt twee zinnen aan elkaar
D
Ik, jij, hij, zij, wij, jullie etc.

Slide 23 - Quizvraag

Wat is het bezittelijk voornaamwoord?

Slide 24 - Open vraag

Wat is het bezittelijk voornaamwoord?

Slide 25 - Open vraag

Wat is het bezittelijk voornaamwoord?

Slide 26 - Open vraag


A
haar
B
zijn
C
mijn
D
me

Slide 27 - Quizvraag

Welk bezittelijk voornaamwoord past op de lege plek?
De bal is van ons. Wij willen .......... voetbal terug.
A
onze
B
jullie
C
uw
D
zijn

Slide 28 - Quizvraag

Welk bezittelijk voornaamwoord past op de lege plek?
Dat zusje is van mij. Dat is ....  zusje.
A
haar
B
mijn
C
zijn
D
uw

Slide 29 - Quizvraag

Slide 30 - Tekstslide

Maak zelf een zin met een bezittelijk voornaamwoord.

Slide 31 - Open vraag

Slide 32 - Tekstslide


Wat is het bezittelijk voornaamwoord?

Slide 33 - Open vraag


Wat is het bezittelijk voornaamwoord?

Slide 34 - Open vraag


Wat is het bezittelijk voornaamwoord?

Slide 35 - Open vraag


Wat is het bezittelijk voornaamwoord?

Slide 36 - Open vraag


Wat is het bezittelijk voornaamwoord?

Slide 37 - Open vraag


Wat is het bezittelijk voornaamwoord?

Slide 38 - Open vraag


Wat is het bezittelijk voornaamwoord?

Slide 39 - Open vraag


Wat is het bezittelijk voornaamwoord?

Slide 40 - Open vraag

Welk bezittelijk voornaamwoord past in de zin:
Moeder vraagt: 'Joost, zijn dat __________ schoenen in de gang?'
A
mijn
B
jouw
C
haar
D
onze

Slide 41 - Quizvraag

Welk bezittelijk voornaamwoord past in de zin:
'Ik ben verdrietig, want ik ben __________ ketting kwijt.'
A
mijn
B
jouw
C
haar
D
onze

Slide 42 - Quizvraag

Welk bezittelijk voornaamwoord past op de lege plek?
De bal is van ons. Wij willen .......... voetbal terug.
A
onze
B
jullie
C
uw
D
zijn

Slide 43 - Quizvraag

Welk bezittelijk voornaamwoord past op de lege plek?
Dat zusje is van mij. Dat is ....  zusje.
A
haar
B
mijn
C
zijn
D
uw

Slide 44 - Quizvraag

Snappet
Groep 7:
Thema 3 - week 1 - les 2
Opgave 2 en 3
10 x plussen

Groep 8:
Thema 3 - week 1 - les 1B
Alle opgaven
10 x plussen


Slide 45 - Tekstslide