Les 3 december 2024

1 / 23
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 1

In deze les zitten 23 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Tekstslide

Wat zijn werkwoorden?
A
Woorden die een persoon, dier of ding aanduiden
B
Zelfstandige naamwoorden
C
Woorden die vertellen wat iemand doet of overkomt.
D
Lidwoorden zijn werkwoorden

Slide 5 - Quizvraag

Waar of niet waar?
Werkwoorden kunnen verschillende vormen aannemen.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 6 - Quizvraag

  • Werkwoorden zijn doe-woorden 

  • Werkwoorden kunnen verschillende vormen aannemen.  

Slide 7 - Tekstslide

Welke antwoorden zijn werkwoordsvormen?
A
Hele werkwoord (infinitief)
B
Zelfstandige naamwoorden
C
Persoonsvorm
D
Voltooid deelwoord

Slide 8 - Quizvraag

Benoem alle werkwoorden.
"Lisa wil morgen naar de bioscoop gaan om een film te kijken."
A
wil
B
film
C
gaan
D
kijken

Slide 9 - Quizvraag

Wat is het werkwoordelijk gezegde?
A
De persoonsvorm
B
Alle werkwoorden in een zin.
C
Het voltooid deelwoord
D
Spreekwoorden

Slide 10 - Quizvraag

Benoem het werkwoordelijk gezegde.
"Zal ik de deur voor je openen?"
A
openen
B
deur
C
ik
D
zal

Slide 11 - Quizvraag

Benoem het werkwoordelijk gezegde.
"Morgen gaan wij wandelen in het bos."
A
wij
B
wandelen
C
gaan
D
bos

Slide 12 - Quizvraag

Hoe vind je de persoonsvorm? Er zijn drie manieren.

Slide 13 - Open vraag

Hoe vind je de persoonsvorm? Er zijn drie manieren.

Slide 14 - Open vraag

Wat is het werkwoordelijk gezegde?
A
De persoonsvorm
B
Alle werkwoorden in een zin.
C
Het voltooid deelwoord
D
Spreekwoorden

Slide 15 - Quizvraag

Slide 16 - Tekstslide

Wat is de persoonsvorm?
"Achter de deur vind je de sleutels."
A
Achter
B
de deur
C
je
D
vind

Slide 17 - Quizvraag

Wat is de persoonsvorm?
"Hoe ga jij terug naar huis?"
A
ga
B
hoe
C
gaan
D
bos

Slide 18 - Quizvraag

Voltooid deelwoord

Slide 19 - Woordweb

Wat is de persoonsvorm?
"Hij heeft de auto zelf bestuurd."
A
heeft
B
hij
C
zelf
D
bestuurd

Slide 20 - Quizvraag

Slide 21 - Tekstslide

Slide 22 - Tekstslide

Slide 23 - Tekstslide