Zinsontleding en woordsoorten, hoofdstuk 1 en 2 grammaticareader

Vooraf:

Ik vind grammatica ...
A
Heel makkelijk
B
Makkelijk
C
Moeilijk
D
Heel moeilijk
1 / 18
volgende
Slide 1: Quizvraag
NederlandsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 3

In deze les zitten 18 slides, met interactieve quizzen.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Vooraf:

Ik vind grammatica ...
A
Heel makkelijk
B
Makkelijk
C
Moeilijk
D
Heel moeilijk

Slide 1 - Quizvraag

Wat is de juiste manier om de persoonsvorm in een zin te zoeken?

Slide 2 - Open vraag

Hoe weet je hoe lang een zinsdeel is?
A
alles wat voor de pv staat
B
als het goed klinkt
C
als je gevoel aangeeft dat het samenhoort
D
alles wat je samen voor de pv kunt zetten

Slide 3 - Quizvraag

Welk zinsdeel is het onderwerp:

Zijn winterbanden in Duitsland iedere winter verplicht?
A
winterbanden
B
winterbanden in Duitsland
C
in Duitsland
D
iedere winter

Slide 4 - Quizvraag


Hoe heet het onderstreepte zinsdeel:

Het Rotterdamse schildersbedrijf schonk een groot bedrag aan het Sophia Kinderziekenhuis. 
A
Onderwerp
B
Gezegde
C
Lijdend voorwerp
D
Meewerkend voorwerp

Slide 5 - Quizvraag

Wat is de pv in deze zin?

Wanneer loopt mijn telefoonabonnement af?

Slide 6 - Open vraag


Hoe heet het onderstreepte zinsdeel:

Zijn gasten heeft de chef-kok van De Molen vanavond een heerlijke maaltijd voorgeschoteld. 
A
Onderwerp
B
Bijwoordelijke bepaling
C
Meewerkend voorwerp
D
Lijdend voorwerp

Slide 7 - Quizvraag


Hoe heet het zinsdeel dat onderstreept is?

Zijn gasten heeft de chef-kok van De Molen vanavond een heerlijke maaltijd voorgeschoteld.
A
Onderwerp
B
Lijdend voorwerp
C
Meewerkend voorwerp
D
Bijwoordelijke bepaling

Slide 8 - Quizvraag

Wat is het gezegde in de zin:

De kinderen waren de hele middag in de tuin aan het ravotten met de hond.

A
waren
B
waren ravotten
C
waren aan het ravotten
D
waren aan het ravotten met de hond

Slide 9 - Quizvraag


Welk zinsdeel komt niet in de zin voor:

Mischa vervalste op haar rapport de handtekening van haar ouders.
A
wg
B
lv
C
mv
D
bwb

Slide 10 - Quizvraag


Welk zinsdeel komt niet in de zin voor:

Volgende week wordt aan hem de eerste prijs uitgereikt.
A
o
B
lv
C
mv
D
bwb

Slide 11 - Quizvraag


Welk zinsdeel komt niet in de zin voor:

Aan een journalist vertelde de turnster haar trainingsschema's.
A
wwg
B
lv
C
mv
D
bwb

Slide 12 - Quizvraag

Is de zin juist in zinsdelen verdeeld?

/Iedere ochtend om half acht / gaat / zijn wekker / voor de eerste keer / af./
A
ja
B
nee, 1 fout
C
nee, 2 fouten
D
nee, 3 fouten

Slide 13 - Quizvraag

Is de zin in juiste zinsdelen verdeeld:

/ De toiletten / op de luchthaven / werden /
continu schoongemaakt / door de toiletjuffrouw./
A
Ja
B
Nee, 1 fout
C
Nee, 2 fouten
D
Nee, 3 fouten

Slide 14 - Quizvraag

Wat is juist over de zin:

Geef me die tas nu eens aan.
A
die tas = ond me = lv
B
me = ond die tas = lv
C
me = lv die tas = mv
D
die tas = lv me = mv

Slide 15 - Quizvraag

Wat is juist over de zin:

Die opdracht heeft de leraar hem gisteren gegeven.
A
de leraar = lv hem = mv
B
die opdracht = lv de leraar = mv
C
hem = lv die opdracht = mv
D
die opdracht = lv hem = mv

Slide 16 - Quizvraag

Hoeveel bwb's staan er in de zin:

Aan het eind van de lange dag fietste ik doodmoe naar huis toe.
A
1
B
2
C
3
D
4

Slide 17 - Quizvraag


Welke woordsoort is het onderstreepte woord:

U kunt via de app uw mobielverbruik inzien.
A
lidwoord
B
bijvoeglijk naamwoord
C
zelfstandig naamwoord
D
voorzetsel

Slide 18 - Quizvraag