H 26 3t Aan elkaar of los?

Aan elkaar of los schrijven?
1 / 29
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 4

In deze les zitten 29 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Aan elkaar of los schrijven?

Slide 1 - Tekstslide

Leerdoel
Je leert over woorden aan elkaar of los schrijven. 

Slide 2 - Tekstslide

Aan elkaar of los schrijven
In de Nederlandse taal schrijven we 2 of meer woorden aan elkaar als die één begrip vormen. 
Als je hier niet bij stilstaat, kunnen er rare woordspelingen ontstaan. Kijk maar eens mee!

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Tekstslide

Zijn de werkzaamheden eindelijk weg? Fijn!!!!

Slide 6 - Tekstslide

Lange zwemmer?

Slide 7 - Tekstslide

Slide 8 - Tekstslide

Duidelijk?
Volgens mij hoeven we niets meer uit te leggen!
Toch volgen hier nog even de regels op een rij. 

Slide 9 - Tekstslide

Regels aan elkaar of los
Werkwoorden die beginnen met een voorzetsel:
Dit zijn scheidbare werkwoorden en kun je los schrijven. 
Vb. Ik heb mijn kamer opgeruimd. 
Vb. Ik ga mijn kamer opruimen. 
Vb. Ik ruim mijn kamer op. 

Slide 10 - Tekstslide

Regels aan elkaar of los
Samengestelde zelfstandig naamwoorden:
Deze schrijven we aan elkaar. 

Vb. kassabon, schoonmaakdoekjes, langeafstandsloper. 

Slide 11 - Tekstslide

Regels aan elkaar of los
Samengestelde aardrijkskundige namen:
Deze schrijven we aan elkaar met een koppelteken ( - ). 

Vb. Zuid-Holland, Noord-Groningen, Zuid-Afrikaans 

Slide 12 - Tekstslide

Regels aan elkaar of los
Getallen tot en met het woord duizend:
Deze schrijven we aan elkaar 

Vb. tweeduizend, tweeëndertigduizend, achtenveertighonderd,
Vb. vierduizend achthonderd 

Slide 13 - Tekstslide

Regels aan elkaar of los
Voorzetsels met woorden als er- daar- hier- waar-
Deze schrijven we aan elkaar 

Vb. hiermee, ermee, daarmee, waarmee, erdoor, hierdoor, erdoor, daardoor, waardoor

Slide 14 - Tekstslide

Regels aan elkaar of los
Twee voorzetsels die achter elkaar staan
Deze schrijven we aan elkaar 

Vb. achteruit, bovenop, onderaan, achterin, tussendoor

Slide 15 - Tekstslide

Let op
Een bijvoeglijk naamwoord schrijf je natuurlijk nooit aan het zelfstandig naamwoord.

Kijk dus goed wanneer een woord bijvoeglijk in zijn betekenis is. 

Slide 16 - Tekstslide

Even oefenen

Slide 17 - Tekstslide

Aan elkaar of los?
A
Zuid-Hollander
B
ZuidHollander
C
Zuid Hollander

Slide 18 - Quizvraag

Aan elkaar of los?
A
driekamer appartement
B
driekamerappartement
C
drie-kamer-appartement
D
drie kamer appartement

Slide 19 - Quizvraag

Aan elkaar of los?

A
Babybed
B
Baby bed

Slide 20 - Quizvraag

Aan elkaar of los?
A
adembenemende voorstelling
B
adembenemendevoorsteling
C
adem benemende voorstelling
D
adem benemendevoorstelling

Slide 21 - Quizvraag

Aan elkaar of los?
A
bruinebonensoep
B
bruine bonensoep
C
bruine bonen soep

Slide 22 - Quizvraag

Aan elkaar of los?
A
Operatiekamer
B
Operatie kamer
C
Operatie-kamer

Slide 23 - Quizvraag

Aan elkaar of los?
A
daar boven
B
daarboven

Slide 24 - Quizvraag

Aan elkaar of los?

A
Politie auto
B
Politieauto

Slide 25 - Quizvraag

Aan elkaar of los?
A
Vijf sterren hotel
B
Vijfsterren hotel
C
Vijf sterrenhotel
D
Vijfsterrenhotel

Slide 26 - Quizvraag

Aan elkaar of los?

Ik heb het verslag ...
A
afgemaakt
B
af gemaakt

Slide 27 - Quizvraag

Aan elkaar of los?
A
zevenhonderddertien
B
zeven honderd dertien
C
zevenhonderd dertien
D
zeven honderddertien

Slide 28 - Quizvraag

Zoek op het internet naar spraakverwarring, of bedenk zelf iets.

Slide 29 - Tekstslide