In deze les zitten 52 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Onderdelen in deze les
Vragen
Zijn er nog vragen over het huiswerk?
Slide 1 - Tekstslide
herhaling bindingen
Slide 2 - Tekstslide
Natrium is een...
A
niet-metaal
B
metaal
C
zout
D
moleculaire stof
Slide 3 - Quizvraag
water is een:
A
zout
B
metaal
C
moleculaire stof
D
lekker
Slide 4 - Quizvraag
Welke bindingen zijn aanwezig in:
C5H12
Slide 5 - Open vraag
Welke bindingen worden verbroken bij het koken van water?
Slide 6 - Open vraag
Welke bindingen worden verbroken bij het ontleden van suiker?
Slide 7 - Open vraag
oplosvergelijking / indampvergelijking
Slide 8 - Tekstslide
Een zout oplossen
Zout oplossen in water
dan valt het uiteen
in ionen:
Slide 9 - Tekstslide
Het opstellen van een oplosvergelijking:
In een oplosvergelijking zet je neer hoe een zout oplost in water.
Begint altijd met vaste stof, zout is vast bij kamertemperatuur.
Eindigt met alle ionen opgelost in water (aq).
Slide 10 - Tekstslide
Stoffen
Op formule niveau
Een zout dat oplost splitst zich in de losse ionen:
NaCl (s) ->
Ca(NO3)2 (s) ->
Slide 11 - Tekstslide
Stoffen
Op formule niveau
Een zout dat oplost splitst zich in de losse ionen
NaCl (s) -> Na+ (aq) + Cl- (aq)
Ca(NO3)2 (s) -> Ca2+ (aq) + 2 NO3- (aq)
Slide 12 - Tekstslide
Wat is de oplosvergelijking van het oplossen van zilverchloride?
A
Ag++Cl−→AgCl
B
AgCl→Ag++Cl2
C
AgCl(s)→Ag+(aq)+Cl−(aq)
D
Ag+(aq)+Cl−(aq)→AgCl(s)
Slide 13 - Quizvraag
Het indampen van een zout:
Precies tegenovergestelde van een oplosvergelijking.
Slide 14 - Tekstslide
maak de oplosvergelijkingen:
strontiumsulfide
calciumjodide
kaliumoxide
lithiumsulfide
en upload de foto op het volgende scherm
timer
3:00
Slide 15 - Tekstslide
upload de foto van de vorige vraag
Slide 16 - Open vraag
Hoe is de oplosbaarheid van IJzer(II)bromide
A
g
B
m
C
s
D
-
Slide 17 - Quizvraag
Hoe is de oplosbaarheid van magnesiumfosfaat
A
g
B
m
C
s
D
-
Slide 18 - Quizvraag
Hoe is de oplosbaarheid van het zout calciumchloride
A
g
B
m
C
s
D
-
Slide 19 - Quizvraag
Bij het indampen van een oplossing van zout in water..
A
Verdampt het zout en het water gelijkmatig
B
verdampt enkel het water en blijft het zout achter
C
Verdampt enkel het zout
D
wordt het zout gescheiden
Slide 20 - Quizvraag
Wat is de indampvergelijking voor het zout natriumchloride?
A
Na++Cl−→NaCl
B
NaCl(aq)→NaCl(s)
C
Na+(aq)+Cl−(aq)→NaCl(s)
D
NaCl(s)→Na+(aq)+Cl−(aq)
Slide 21 - Quizvraag
De oplosvergelijking van aluminiumfosfaat
AlPO4
A
Al3+(aq)+PO43−(aq)→AlPO4(s)
B
AlPO4(s)→Al3+(aq)+PO43−(aq)
C
Dit zout lost slecht op.
D
AlPO4→Al3++PO43−
Slide 22 - Quizvraag
De oplosvergelijking van zinknitraat,
ZnNO3
A
Zn2+(aq)+2NO3−(aq)→Zn(NO3)2(s)
B
Zn(NO3)2(s)→Zn2+(aq)+2NO3−(aq)
C
Dit zout lost slecht op.
D
Zn(NO3)2→Zn2++2NO3−
Slide 23 - Quizvraag
zouthydraat
Slide 24 - Tekstslide
Welke hydratatie zie je hiernaast?
A
Hydratatie van een positief ion
B
Hydratatie van een negatief ion
Slide 25 - Quizvraag
Hydratatie ionen
Water heeft een partieelpositieve (H) en negatieve (O) kant.
Ionen zijn positief of negatief geladen (formelelading).
Tegengestelde ladingen trekken elkaar aan.
(Dit is de ion-dipool binding.)
Slide 26 - Tekstslide
Wat is een zouthydraat ?
A
een zout in kristalwater
B
een zout zonder kristalwater
C
een zout met daarin kristalwater
D
een droog zout dat ingedampt is.
Slide 27 - Quizvraag
Hydraat
Sommige zouten kunnen water opnemen in kristalstructuur.
Er wordt dan een 'hydraat' gevormd.
Is nog steeds een vaste stof!!
Water vast in kristalstructuur = 'Kristalwater'
Niet verwarren met hydratatie/gehydrateerd (ion omringd door watermoleculen)!!
Slide 28 - Tekstslide
Hydraat - vormen
Bij de vorming van een hydraat neemt het zout water op:
Pas wanneer er nóg meer water wordt toegevoegd (overmaat) zal het kopersulfaat oplossen.
Slide 29 - Tekstslide
Hydraten
Bekende hydraten
Blauw kopersulfaat; CuSO4 . 5H2O (s)
Soda Na2CO3 . 10H2O (s)
Gips; CaSO4 . 2H2O (s)
Aluin; KAl(SO4)2 . 12H2O (s)
-> Pentahydraat
-> Decahydraat
Slide 30 - Tekstslide
Is de blauwkleuring van het zout een waarneming op micro of macro niveau?
A
micro, want je kunt de kleur zien met het blote oog
B
macro, want je kunt de kleur zien met het blote oog
C
micro, want zout is heel klein
D
macro, want zoutkorrels kun je voelen
Slide 31 - Quizvraag
Is de hydratatie van ionen een waarneming op micro of macro?
A
micro, want je kunt het water zien met het blote oog
B
macro, want je kunt het water zien met het blote oog
C
micro, want een ion is te klein om te zien, het is een model
D
macro, want ionen kun je zien
Slide 32 - Quizvraag
Wat is een zouthydraat ?
A
een zout in kristalwater
B
een zout zonder kristalwater
C
een zout met daarin kristalwater
D
een droog zout dat ingedampt is.
Slide 33 - Quizvraag
zout uit een zouthydraat
om weer het zout zonder zout hydraat te vormen moeten we gaan indampen.
CuSO4.5H2O (s) --> CuSO4 (s) + 5 H2O(L)
deze reactie is endotherm
Slide 34 - Tekstslide
een bijpassend energie diagram analyseren: na opname van water siste het zout en het werd warm. Was er sprake van een exotherme of endotherme reactie?
A
warmte kwam vrij dus endotherm
B
warmte kwam vrij dus exotherm
Slide 35 - Quizvraag
een bijpassen energie diagram analyseren: na opname van water siste het zout en het werd warm. Staan de producten hoger of lager dan de beginstoffen in het energie diagram?
A
warmte kwam vrij, dus producten staan lager
B
warmte kwam vrij, dus producten staan hoger
Slide 36 - Quizvraag
energiediagram van exotherme reactie
warmte kwam vrij, dus de producten staan lager dan de beginstoffen
Slide 37 - Tekstslide
Jeroen maalt een gipsen beeldje tot poeder. Hij wil het gemalen gips gebruiken om een nieuw figuurtje te maken. Wat moet hij dan achtereenvolgens doen?
A
gips is watervrij, dus water erbij doen en gebruiken
B
gips is een zouthydraat, dus eerst verhitten om water kwijt te raken
C
gips is een zouthydraat, dus verhitten en daarna water toevoegen om mee te werken
D
gips is een zouthydraat, dus eerst water toevoegen om het op te lossen
Slide 38 - Quizvraag
Calciumchloride is een zout dat wordt gebruikt om waterdamp uit de lucht op te nemen. Hierbij ontstaat het hydraat calciumchloridehexahydraat. Wat is de formule van dit hydraat?
A
CaCl + 6 H2O
B
CaCl2 + 6H2O
C
CaCl.6H2O
D
CaCl2.6H2O
Slide 39 - Quizvraag
In een toets staat: Bereken hoeveel gram water kan worden opgenomen door 15 gram CaCl2 zodat het CaCl2*6H2O wordt. Hoe zet je deze berekening op?
Slide 40 - Open vraag
CaCl2 + 6H2O --> CaCl2*6H2O
gegeven:
15 gram
... mol
gevraagd:
... gram H2O
...mol
je begint met een schema
daarna vul je de gegevens in
wat is gegeven, wat is gevraagd?
welke informatie heb je nodig?
mol-gram tabel?
Bereken hoeveel gram water kan worden opgenomen door 15 gram CaCl2 zodat het CaCl2*6H2O
Slide 41 - Tekstslide
molariteit
Slide 42 - Tekstslide
molariteit = mol/L
Concentratie (mol/L): aantal mol van een deeltjessoort (molecuul, ion, zout), aanwezig in één liter oplossing.
Molariteit (mol/L): aantal mol van een deeltjessoort (molecuul, ion, zout), opgelost tot één liter oplossing.
Slide 43 - Tekstslide
voorbeeldje 1
ik los 0.5 mol CaCl2 op in 1.0 Liter water
de molariteit van CaCl2 is 0.5 mol/L of 0.5 M
ik los nu 0.5 mol CaCl2 op in 2.0 Liter water
wat is de molariteit van CaCl2 nu?
mol
0.5
x = ...
L
2.0
1
maak een verhoudingstabel
waarin je uitrekent wat het aantal mol per 1 liter is.
Slide 44 - Tekstslide
voorbeeldje 2
ik los 0.5 mol CaCl2 op in 1.0 Liter water
de molariteit van CaCl2 is 0.5 mol/L of 0.5 M
a. wat is de molariteit van het Ca2+ ion?
b. wat is de molariteit van het Cl- ion?
Slide 45 - Tekstslide
ik los 0.5 mol CaCl2 op in 1.0 Liter water
wat is de molariteit van het Cl- ion?
A
CaCl2 : Cl- = 1:1 dus ook 0.5 mol/L
B
CaCl2 : Ca2+ = 1:2 dus 0.5*2 = 1.0 mol/L
Slide 46 - Quizvraag
ik los 0.5 mol CaCl2 op in 1.0 Liter water
wat is de molariteit van het Ca2+ ion?
A
CaCl2 : Ca2+ = 1:1 dus ook 0.5 mol/L
B
CaCl2 : Ca2+ = 1:3 dus 0.5/3 = 0.17 mol/L
Slide 47 - Quizvraag
nu even zelf nadenken: Ik los 2.0 mol K2S op in 0.5 L water
wat is de molariteit van K2S?
(dus: wat is het aantal mol K2S dat in 1 liter zit?)
Slide 48 - Open vraag
Zelfde situatie: Ik los 2.0 mol K2S op in 0.5 L water
wat is de molariteit van het K+ ion?
(dus: wat is het aantal mol K+ dat in 1 liter zit?)
Slide 49 - Open vraag
aantekening
molariteit = mol/L
= aantal mol van een opgelost deeltje in mol per 1 liter