6 feb - tussenletters in samenstellingen

Wat gaan we vandaag doen?
  • Tussenletters in samenstellingen
  • Aan de slag! 



1 / 11
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

In deze les zitten 11 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Wat gaan we vandaag doen?
  • Tussenletters in samenstellingen
  • Aan de slag! 



Slide 1 - Tekstslide

Samenstellingen

Twee of meer bestaande woorden
die aan elkaar een nieuw woord vormen.


Bijvoorbeeld:

fiets + tas = fietstas

Slide 2 - Tekstslide

Samenstellingen


Soms moet je tussen die twee woorden tussenletters toevoegen: (e)n, e of s.


fiets + maker = fietsenmaker

beer + sterk = beresterk

dorp + café = dorpscafé

Slide 3 - Tekstslide

Regel tussenletter(s) -en-

Als het eerste woord alleen een meervoud heeft op -en:

bananenschil, paardensport


Slide 4 - Tekstslide

Regel tussenletter(s) -e-

Als het eerste woord ...

  • gaat over iets waar er maar één van is: zonnecel, maneschijn
  • een versterkende betekenis heeft:   retegoed, reuzegroot
  • (ook) een meervoud heeft op -s:  gemeenteraad, stageplaats
  • geen meervoud kent:    rijstepap
  • geen zelfstandig naamwoord is:      huilebalk


Slide 5 - Tekstslide

Regel tussenletter(s) -S-

Als je de -s- hoort en als de -s- in dezelfde soort samenstellingen ook voorkomt:

kapperszaak, want kappersopleiding; spelerssalaris, want spelersbus.

mijnwerkerslamp   ->    mijnwerkersstaking

stadstuin   ->    stadscentrum


En dus geen tussenletter -s- bij:

voetbaltraining   ->   voetbalsupporter

sportwedstrijd -> sportschool



Slide 6 - Tekstslide

Welke regel is van toepassing?

brekebeen
A
Het eerste deel gaat over iets waarvan er echt maar één is
B
Het eerste deel heeft behalve een meervoud op -en ook een meervoud op -s
C
Het eerste deel heeft een versterkende betekenis
D
Het eerste deel is geen zelfstandig naamwoord

Slide 7 - Quizvraag

Welke regel is van toepassing?

mallemolen
A
Het eerste deel gaat over iets waarvan er echt maar één is
B
Het eerste deel heeft behalve een meervoud op -en ook een meervoud op -s
C
Het eerste deel heeft een versterkende betekenis
D
Het eerste deel is geen zelfstandig naamwoord

Slide 8 - Quizvraag

Welke regel is van toepassing?

maneschijn
A
Het eerste deel gaat over iets waarvan er echt maar één is
B
Het eerste deel heeft behalve een meervoud op -en ook een meervoud op -s
C
Het eerste deel heeft een versterkende betekenis
D
Het eerste deel heeft alleen een meervoud op -en

Slide 9 - Quizvraag

Welke regel is van toepassing?

beregoed
A
Het eerste deel gaat over iets waarvan er echt maar één is
B
Het eerste deel heeft behalve een meervoud op -en ook een meervoud op -s
C
Het eerste deel heeft een versterkende betekenis
D
Het eerste deel heeft alleen een meervoud op -en

Slide 10 - Quizvraag

Aan de slag!
Opdracht 1 t/m 5 
(blz. 256-257)
timer
15:00

Slide 11 - Tekstslide