In deze les zitten 32 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Twee of meer bestaande woorden die aan elkaar een nieuw woord vormen.
Bijvoorbeeld:
fiets + tas = fietstas
Soms moet je tussenletters gebruiken om een goede samenstelling te maken.
fiets + maker = fietsenmaker
beer + sterk = beresterk
dorp + café = dorpscafé
Als het eerste woord alleen een meervoud heeft op -en:
bananenschil, paardensport
- Als het eerste woord gaat over iets waar er maar één van is: zonnecel, maneschijn
- Als het eerste woord een versterkende betekenis heeft: retegoed, reuzegroot
- Als het eerste woord (ook) een meervoud heeft op -s: gemeenteraad, stageplaats
- Als je de -s- hoort en als de -s- in dezelfde soort samenstellingen ook voorkomt:
mijnwerkerslamp -> mijnwerkersstaking
stadstuin -> stadscentrum
maar geen tussenletter -s-:
voetbaltraining -> voetbalsupporter