In deze les zitten 28 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Onderdelen in deze les
Hoofdstuk 2 herhaling
Slide 1 - Tekstslide
Consumentenorganisaties doen onderzoek naar gelijksoortige producten van verschillende merken. Hoe heet zo'n onderzoek ?
A
vergelijkend warenonderzoek
B
merkonderzoek
C
producten onderzoek
D
prijs onderzoek
Slide 2 - Quizvraag
Een Consumentenorganisatie ....
A
komt op voor de Nederlandse handel
B
komt op voor de belangen van de consumenten
C
wil winst maken
D
wordt betaald door de regering
Slide 3 - Quizvraag
Wat is GEEN keurmerk?
A
B
C
D
Slide 4 - Quizvraag
Welk van de volgende keurmerken geeft aan dat een product op een eerlijke manier is geproduceerd?
A
Fair Trade
B
ISO 9001
C
EKO-keurmerk
D
Halal-keurmerk
Slide 5 - Quizvraag
Wat doen consumentenorganisaties NIET?
A
Onpartijdige informatie geven
B
Informatie geven over de rechten en plichten van de consument
C
Opkomen voor detaillisten
D
Acties voeren om de belangen van consumenten te beschermen bij overheid en bedrijven
Slide 6 - Quizvraag
Hoe noem je het als je met een grote groep consumenten veel invloed hebt op de producten die verkocht worden?
A
Vergelijkend warenonderdzoek
B
Consumer power
C
Actie van een consumentenorganisatie
D
Danoontje powerrrrr
Slide 7 - Quizvraag
Wat is "consumer power"?
A
De kracht die consumenten hebben om merken te promoten.
B
De mogelijkheid om producten te verkopen aan andere consumenten.
C
De invloed die consumenten hebben op bedrijven door hun koopgedrag.
D
De snelheid waarmee consumenten producten kunnen bestellen.
Slide 8 - Quizvraag
Een zak pepernoten kost bij de AH: € 3,99. Bij de Kruidvat krijg je de zelfde zak voor € 3,49. Hoeveel procent is de AH duurder dan de Kruidvat?
A
87,5%
B
14,3%
C
12,5%
D
13,7%
Slide 9 - Quizvraag
Een winterjas kost bij Zalando € 59,95. Je betaalt € 4,95 verzendkosten. Bij About You kost dezelfde jas € 67,95. Je betaalt daar geen verzendkosten. Bereken hoeveel procent de jas bij About You duurder is dan bij Zalando. Houd rekening met de verzendkosten.
A
5,1%
B
4,5%
C
11,8%
D
13,3%
Slide 10 - Quizvraag
De huur van je huis is hoog en je verdient niet zo veel. Je kunt huurtoeslag krijgen. Van wie krijg je huurtoeslag?
A
Via de belastingdienst bij de overheid.
B
Van de gemeente.
C
Van de woningbouwvereniging.
D
Van de makelaar.
Slide 11 - Quizvraag
Wat is huurtoeslag ?
A
Is een financiële bijdrage van de overheid waarmee je een deel van de huur kunt betalen
B
Een financiële bijdrage van de bank
C
Is een financiële bijdrage van de bank waarmee je een deel van de huur kunt betalen
D
Is een financiële ondersteuning van de overheid
Slide 12 - Quizvraag
Welke wet is van toepassing als je iets via internet koopt?
A
Warenwet
B
Wet koop op afstand
C
Wet product
aansprakelijkheid
D
Colportagewet
Slide 13 - Quizvraag
Welke wet gaat over verkoop aan de deur?
A
Colportagewet
B
Wet koop op afstand
C
Wet product-aansprakelijkheid
D
Koop aan de deur wet
Slide 14 - Quizvraag
Mandy haalt eten bij de snackbar en vindt dat de hygiënische omstandigheden daar slecht zijn. Mandy dient een klacht in. Welke wet wordt hier misschien overtreden?
A
Wet koop op afstand
B
Colportagewet
C
Warenwet
D
Wet productaansprakelijkheid
Slide 15 - Quizvraag
Bonno is vader van drie kinderen en heeft aan de deur kinderpostzegels gekocht. Na acht dagen heeft hij spijt. Kan hij de koop terugdraaien?
A
Ja. Hij is handelingsonbekwaam.
B
Ja. Hij richt zich op de colportagewet.
C
Ja. Hij richt zich op de Wet koop op afstand.
D
Nee. De koop is gedaan en hij is handelingsbekwaam.
Slide 16 - Quizvraag
Wat houdt het recht op een deugdelijk product in?
A
Het product heeft een keurmerk.
B
Recht op garantie bij aankoop van een particulier.
C
Het product bij normaal gebruik een bepaalde tijd meegaat.
D
Het product voldoet aan duurzaamheidseisen.
Slide 17 - Quizvraag
Welke wet beschermt je tegen onveilige producten?
A
De Warenwet en de Wet productaansprakelijkheid
B
De Wet productaansprakelijkheid en de Colportagewet.
C
De Wet koop op afstand en de colportagewet.
D
De Colportagewet en de Warenwet
Slide 18 - Quizvraag
Welke wetten geven je bedenktijd bij bepaalde aankopen?
A
De Warenwet
B
De Wet productaansprakelijkheid
C
De Wet koop op afstand
D
De Colportagewet
Slide 19 - Quizvraag
Achter de vraagprijs van een woning staat vaak Kosten Koper (K.K.) Wie moet dit betalen?
A
de makelaar
B
de huurder
C
degene die het huis verkoopt
D
degene die het huis koopt
Slide 20 - Quizvraag
Uit welke soorten kosten bestaan de kosten koper (k.k)?
A
btw en overdrachtsbelasting
B
overdrachtsbelasting van 2% en advocaatkosten
C
advocaatkosten en btw
D
notariskosten, 2% overdrachtsbelasting en btw
Slide 21 - Quizvraag
Welke soort gemeentelijke belasting hoort bij de afbeelding?
A
rioolheffing
B
hondenbelasting
C
afvalstoffenheffing
D
onroerendezaakbelastingen (OZB)
Slide 22 - Quizvraag
Welke soort gemeentelijke belasting hoort bij de afbeelding?
A
rioolheffing
B
hondenbelasting
C
afvalstoffenheffing
D
onroerendezaakbelastingen (OZB)
Slide 23 - Quizvraag
Je zakgeld is gestegen van €11 per week naar €13 per week. Hoeveel procent is je zakgeld gestegen?
Slide 24 - Open vraag
Robin spaart een jaar lang elke week €10. Bereken hoeveel Robin per maand spaart.
A
43,33
B
34,33
C
40
D
40,33
Slide 25 - Quizvraag
Wat houdt koopkracht in?
A
Hoeveel geld je in een maand verdient
B
Hoeveel geld je per maand uitgeeft aan vaste lasten
C
Hoeveel je per maand kan sparen
D
Hoeveel goederen en diensten je met je inkomsten kan kopen
Slide 26 - Quizvraag
Marieke heeft een inkomen van € 2.000 per maand. Aan huur betaalt ze per maand € 580. Bereken hoeveel de huur is in procenten van haar inkomen?
Slide 27 - Open vraag
Hoe nu verder leren...
- leren begrippen en samenvatting
- herhalingsopgaven maken! (H1 en H2)
- oefenen met rekenen H1 en H2 (groene bladzijden in boek)