(2022) test voorafgaand aan toets

Oefenen H1 en 2
1 / 40
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

In deze les zitten 40 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Oefenen H1 en 2

Slide 1 - Tekstslide

Werkwoordstijden

Slide 2 - Tekstslide

Theorie
Er zijn acht werkwoordstijden. 
Doorloop bij het bepalen van de werkwoordstijd van een zin steeds de volgende vier stappen: 
1. Hulpwerkwoord hebben/zijn? Ja->Voltooid 
                                                     Nee->Onvoltooid 
2. In welke tijd staat de pv? Tegenwoordige tijd 
                                             Verleden tijd 
3. Zit er een vorm van “zullen” in? Ja->Toekomende tijd 
                                                         Nee-> - 
4. Vul nu nog het woordje Tijd in 
Let op:  kijk nooit naar de tijdsbepalingen in een zin. (bv. Morgen schilder ik het huis = ott en geen toekomende tijd!!) 

Slide 3 - Tekstslide

Wij zijn in de vakantie naar Londen geweest.
A
ott
B
vtt
C
ovt
D
vvt

Slide 4 - Quizvraag

Ik zal zeker een voldoende halen voor de toets.
A
vttt
B
ottt
C
ovtt
D
vvtt

Slide 5 - Quizvraag

Ik heb de fiets van mijn zus gerepareerd.
A
vtt
B
ovt
C
vvt
D
ott

Slide 6 - Quizvraag

Zou jij dat ook zo hebben gedaan?
A
vttt
B
vvtt
C
ovtt
D
vvt

Slide 7 - Quizvraag

Onze buren hebben een prachtige tuin.
A
vtt
B
vttt
C
ott
D
ovtt

Slide 8 - Quizvraag

Mijn moeder zou ook wel eens kunnen afdrogen.
A
ottt
B
ovtt
C
vttt
D
vvtt

Slide 9 - Quizvraag

Hij zal op dat moment gefloten hebben.
A
ovt
B
vvtt
C
vttt
D
ottt

Slide 10 - Quizvraag

Hij rekende niet op een onvoldoende.
A
ott
B
vvt
C
vtt
D
ovt

Slide 11 - Quizvraag

Ik zou jou wel eens hebben durven zien blijven staan kijken.
A
ottt
B
ovtt
C
vvtt
D
vttt

Slide 12 - Quizvraag

Engels werkwoorden in het Nederlands

Slide 13 - Tekstslide

Theorie
Engelse leenwoorden vervoeg je net als Nederlandse zwakke werkwoorden
Voor de stam moet je –en of-n eraf halen (relax, fax / race, time)
Vb: faxen - ik fax -  hij faxt - ik  faxte - ik heb gefaxt,
           racen - ik race - hij racet - ik racete - ik heb geracet
In de verleden tijd en bij het voltooid deelwoord kun je gewoon ‘t ex-kofschip gebruiken

Slide 14 - Tekstslide

Theorie
Let op:

Ik paintball/basketbal/volleybal
Voorkom uitspraakverwarring:
Vb: appte (i.p.v. apte), 
       hij waterpoloot (ipv polot)

Slide 15 - Tekstslide

Als hij tv-kijkt, ....(zappen) mijn vader de hele tijd.
A
zapt, pv tt
B
zappt, pv tt

Slide 16 - Quizvraag

Nu en dan zijn voorsprong ...... (checken), ......... (skaten) Bas naar de overwinning.
A
checkend (od), skatete (pv vt)
B
checkent (od), skate (pv vt)

Slide 17 - Quizvraag

Het voltooid deelwoord van "samplen"

Slide 18 - Open vraag

Het voltooid deelwoord van "deleten"

Slide 19 - Open vraag

 Beeldspraak

Slide 20 - Tekstslide

Theorie
Vergelijking (berust op overeenkomst)
 Je kamer lijkt wel een slagveld
 De brugklasser at als een varken
Metafoor (berust op overeenkomst, alleen beeld genoemd)
 Schat, ruim je kamer op
 Niemand wil bevriend zijn met zo’n heks
Personificatie (menselijk werkwoord bij niet-menselijk iets)
 De zon lachtte me toe.



Slide 21 - Tekstslide

Theorie
Metoniem (berust op een ander verband dan overeenkomst):
Deel-geheel (De bemanning bestaat uit tweeduizend koppen, kop voor mens)
Geheel-deel (Nederland verloor met 6-0)
Plaats/ruimte – degenen die er zijn (De hele school werd ziek)
Materiaal-voorwerp (Epke won zilver)
Voorwerp-inhoud (Doe mij nog maar een glaasje)
Etc.

Slide 22 - Tekstslide

Het zand was als een vloerkleed.
A
Metoniem
B
Metafoor
C
Vergelijking
D
Personificatie

Slide 23 - Quizvraag

Het papier is geduldig.
A
Metoniem
B
Metafoor
C
Vergelijking
D
Personificatie

Slide 24 - Quizvraag

De mooiste Van Gogh hangt
in Amsterdam.
A
Metoniem
B
Metafoor
C
Vergelijking
D
Personificatie

Slide 25 - Quizvraag

In 3c zit een lelijk eendje.
A
Metoniem
B
Metafoor
C
Vergelijking
D
Personificatie

Slide 26 - Quizvraag

De schaatser bond de ijzers onder.
A
Metoniem
B
Metafoor
C
Vergelijking
D
Personificatie

Slide 27 - Quizvraag

Nederland won het
kampioenschap.
A
Metoniem
B
Metafoor
C
Vergelijking
D
Personificatie

Slide 28 - Quizvraag

Die jongen is zo gek als een deur.
A
Metoniem
B
Metafoor
C
Vergelijking
D
Personificatie

Slide 29 - Quizvraag

Hij bibbert als een rietje in de wind.
A
Metoniem
B
Metafoor
C
Vergelijking
D
Personificatie

Slide 30 - Quizvraag

De toekomst lacht ons toe.
A
Metoniem
B
Metafoor
C
Vergelijking
D
Personificatie

Slide 31 - Quizvraag

Het gevaar loerde op elke straathoek.
A
Metoniem
B
Metafoor
C
Vergelijking
D
Personificatie

Slide 32 - Quizvraag

Hij verhuist naar een
paradijs.
A
Metoniem
B
Metafoor
C
Vergelijking
D
Personificatie

Slide 33 - Quizvraag

Heb je die giraf in dat basketbalteam gezien?
A
Metoniem
B
Metafoor
C
Vergelijking
D
Personificatie

Slide 34 - Quizvraag

Woordenschat
Staan onderstaande opdrachten in je schrift?

h1: Woordenschat opdr 3 (p 25), vraag 1 en 2, opdr 6 (p. 27), h2:Woordenschat opdr 2 (p 55), vraag 1 en 2, opdr 6 (p 57

Slide 35 - Tekstslide

"cruciale" betekent:
A
mogelijke
B
beslissende
C
doorslaggevende
D
in aanleg

Slide 36 - Quizvraag

"coherente" betekent...
A
samenhangende
B
mogelijke
C
verboden
D
automatische

Slide 37 - Quizvraag

"suggereerden" betekent
A
stelden voor (alsof)
B
gaven de indruk of het idee
C
wisten van niets
D
zagen iets

Slide 38 - Quizvraag

"devies" betekent
A
leus
B
klemmend advies
C
smerigheid
D
rente

Slide 39 - Quizvraag

Conclusie? Wat moet je nog extra doornemen/doen/leren/....?

Slide 40 - Open vraag