(2024) oefenen voor toetsweek 2

Oefenen voor toetsweek 2
1 / 47
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

In deze les zitten 47 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Oefenen voor toetsweek 2

Slide 1 - Tekstslide

Werkwoordstijden

Slide 2 - Tekstslide

Theorie
Er zijn acht werkwoordstijden. 
Doorloop bij het bepalen van de werkwoordstijd van een zin steeds de volgende vier stappen: 
1. Hulpwerkwoord hebben/zijn? Ja->Voltooid 
                                                     Nee->Onvoltooid 
2. In welke tijd staat de pv? Tegenwoordige tijd 
                                             Verleden tijd 
3. Zit er een vorm van “zullen” in? Ja->Toekomende tijd 
                                                         Nee-> - 
4. Vul nu nog het woordje Tijd in 
Let op:  kijk nooit naar de tijdsbepalingen in een zin. (bv. Morgen schilder ik het huis = ott en geen toekomende tijd!!) 

Slide 3 - Tekstslide

Wij zijn in de vakantie naar Londen geweest.
A
ott
B
vtt
C
ovt
D
vvt

Slide 4 - Quizvraag

Ik zal zeker een voldoende halen voor de toets.
A
vttt
B
ottt
C
ovtt
D
vvtt

Slide 5 - Quizvraag

Ik heb de fiets van mijn zus gerepareerd.
A
vtt
B
ovt
C
vvt
D
ott

Slide 6 - Quizvraag

Zou jij dat ook zo hebben gedaan?
A
vttt
B
vvtt
C
ovtt
D
vvt

Slide 7 - Quizvraag

Onze buren hebben een prachtige tuin.
A
vtt
B
vttt
C
ott
D
ovtt

Slide 8 - Quizvraag

Mijn moeder zou ook wel eens kunnen afdrogen.
A
ottt
B
ovtt
C
vttt
D
vvtt

Slide 9 - Quizvraag

Hij zal op dat moment gefloten hebben.
A
ovt
B
vvtt
C
vttt
D
ottt

Slide 10 - Quizvraag

Ik zou jou wel eens hebben durven zien blijven staan kijken.
A
ottt
B
ovtt
C
vvtt
D
vttt

Slide 11 - Quizvraag

Engelse werkwoorden in het Nederlands

Slide 12 - Tekstslide

Theorie
Engelse leenwoorden vervoeg je net als Nederlandse zwakke werkwoorden
Voor de stam moet je –en of-n eraf halen (relax, fax / race, time)
Vb: faxen - ik fax -  hij faxt - ik  faxte - ik heb gefaxt,
           racen - ik race - hij racet - ik racete - ik heb geracet
In de verleden tijd en bij het voltooid deelwoord kun je gewoon ‘t ex-kofschip gebruiken

Slide 13 - Tekstslide

Theorie
Let op:

Ik paintball/basketbal/volleybal
Voorkom uitspraakverwarring:
Vb: appte (i.p.v. apte), 
       hij waterpoloot (ipv polot)

Slide 14 - Tekstslide

Als hij tv-kijkt, ....(zappen) mijn vader de hele tijd.
A
zapt, pv tt
B
zappt, pv tt

Slide 15 - Quizvraag

Nu en dan zijn voorsprong ...... (checken), ......... (skaten) Bas naar de overwinning.
A
checkend (od), skatete (pvvt)
B
checkent (od), skate (pvvt)

Slide 16 - Quizvraag

Het voltooid deelwoord van "samplen"

Slide 17 - Open vraag

Het voltooid deelwoord van "deleten"

Slide 18 - Open vraag

Spelling leenwoorden

Slide 19 - Tekstslide

Theorie
Zo spel je Engelse leenwoorden:
-Een in het Nederlands gebruikelijke samenstelling van leenwoorden schrijf je als één woord: lookalike, parttimer
-Als het rechterdeel een samenstelling is, zet je een koppelteken: sit-up, time-out
-Sommige combinaties worden gezien als een woordgroep, dan schrijf je ze los: total loss, full speed

De spelling van Franse leenwoorden is lastig in regels vast te leggen.

Slide 20 - Tekstslide

Wat is de correcte spelling?
A
makeup
B
make-up
C
make up

Slide 21 - Quizvraag

Wat is de correcte spelling?
A
wild card
B
wild-card
C
wildcard

Slide 22 - Quizvraag

Wat is de correcte spelling?
A
Frankfurter
B
frankfurter
C
frank furter
D
Frank furter

Slide 23 - Quizvraag

Lezen

Slide 24 - Tekstslide

"zodat" geeft een .... verband aan.
A
doel-middel
B
voorwaardelijk
C
samenvattend
D
toegevend

Slide 25 - Quizvraag

"Indien" geeft een .... verband aan.
A
doel-middel
B
voorwaardelijk
C
toegevend
D
samenvattend

Slide 26 - Quizvraag

Een feit is iets waarvan je kunt controleren of het waar of onwaar is.
A
juist
B
onjuist

Slide 27 - Quizvraag

Een mening is iets wat iemand vindt.
A
juist
B
onjuist

Slide 28 - Quizvraag

Standpunt is een ander woord voor mening.
A
juist
B
onjuist

Slide 29 - Quizvraag

Als een schrijver zegt waarom hij een bepaalde mening heeft, gebruikt hij.....

Slide 30 - Open vraag

6. Ik vind die tv erg duur.......hij kost 900 euro.


Welk signaalwoord dat een argument aankondigt past op de puntjes?

Slide 31 - Open vraag

Woordenschat

Slide 32 - Tekstslide

per se
krediet
fiscus
transparant
bakermat
beslist, stellig
helder van structuur
belasting
bedrag dat je leent
plaats van oorsprong

Slide 33 - Sleepvraag

"Het is een dubbeltje op zijn kant" betekent:
A
een bijdrage leveren
B
het is onzeker hoe de zaak zal aflopen
C
het doet er niet toe wat het kost
D
het maakt niet uit hoe je aan je geld komt

Slide 34 - Quizvraag

Maak de voorzetseluitdrukking af.
In aanloop.....
A
naar
B
op
C
tussen
D
in

Slide 35 - Quizvraag

Maak de voorzetseluitdrukking af.

Ten bate
A
voor
B
in
C
van
D
op

Slide 36 - Quizvraag

Spelling
koppelteken en weglatingsstreepje

Slide 37 - Tekstslide

Kies de juiste spelling.
A
engelse - en muntdrop
B
Engelse en muntdrop
C
Engelse- en muntdrop
D
engelse en munt drop

Slide 38 - Quizvraag

Kies de juiste spelling.
A
feestmutsen en neuzen
B
feestmutsen en -neuzen

Slide 39 - Quizvraag

Kies de juiste spelling.
A
vwoleerling
B
VWO-leerling
C
vwo-leerling

Slide 40 - Quizvraag

Kies de juiste spelling.
A
oud-minister
B
oudminister
C
oud minister

Slide 41 - Quizvraag

Werkwoordspelling

Slide 42 - Tekstslide

Kies de juiste spellingswijze en vorm.
A
Ik laadt mijn telefoon op. PVVT
B
Ik laad mijn telefoon op. PVTT
C
Ik liet mijn telefoon op. PVVT
D
Ik laat mijn telefoon op. PVTT

Slide 43 - Quizvraag

Kies de juiste spellingswijze en vorm.
A
Vindt jij spruitjes ook vies? OD
B
Vindt jij spruitjes ook vies? PVTT
C
Vind jij spruitjes ook vies? PVTT
D
Vindt je moeder spruitjes ook vies? PVTT

Slide 44 - Quizvraag

Kies de juiste spellingswijze.

Gelukkig .... de verzekering de schade.
A
vergoet
B
vergoedt
C
vergoed

Slide 45 - Quizvraag

Spel de werkwoorden correct en noteer de werkwoordsvorm.

... (leunen) op zijn stok.... (schuifelen) de bejaarde gisteren verder.



Slide 46 - Open vraag

Evaluatie
Wat ging er goed? Wat ging er minder goed? Waarmee moet je nog oefenen?

Slide 47 - Tekstslide