In deze les zitten 25 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.
Lesduur is: 45 min
Onderdelen in deze les
Grammatica hoofdstuk 5
Samengestelde zinnen
Slide 1 - Tekstslide
Lesdoel
Je weet wat een samengestelde zin is en je herkent de structuur van een samengestelde zin met twee persoonsvormen.
Slide 2 - Tekstslide
Opdracht
Zoek uit wat een samengestelde zin is.
timer
2:00
Slide 3 - Tekstslide
Wat is een samengestelde zin?
Slide 4 - Open vraag
Geef een voorbeeld van een samengestelde zin.
Slide 5 - Open vraag
Zoek uit wat een hoofdzin en een bijzin is.
timer
3:00
Slide 6 - Tekstslide
Wat is een hoofdzin?
Slide 7 - Open vraag
Wat is een bijzin?
Slide 8 - Open vraag
Enkelvoudige zin
Een enkelvoudige zin heeft maar één persoonsvorm in een zin.
Ik speel in de zandbak.
Ik heb in de zandbak gespeeld.
Ik zou graag in de zandbak willen spelen.
Slide 9 - Tekstslide
Samengestelde zin
Een samengestelde zin is een zin met meerdere persoonsvormen.
Ik heb nooit geld bij me, want ik gebruik altijd mijn pinpas.
Ik had nooit geld bij me, want ik gebruikte altijd mijn pinpas.
Slide 10 - Tekstslide
Hoofd- en bijzinnen
Ik ga naar huis, want ik ben ziek.
Ik ga naar huis, omdat ik ziek ben.
Wat is er anders aan deze twee zinnen?
Slide 11 - Tekstslide
Hoofdzinnen
Kenmerken van een hoofdzin:
Onderwerp en persoonsvorm staan naast elkaar in de zin en er kan (bijna nooit) een ander zinsdeel tussen geplaatst worden.
De persoonsvorm staat voor in de zin: op de eerste of tweede plaats.
Slide 12 - Tekstslide
Hoofdzin en hoofdzin: de persoonvorm en het onderwerp staan naast elkaar en er kan (meestal) niets tussen worden geplaatst.
Mijn moeder gaat deze week naar haar zus en haar zus komt volgende week bij ons logeren.
Ik ga met jou mee of jij gaat met mij mee.
Mijn broer gaat niet mee, want hij heeft geen zin.
Jouw vader had geen zin, dus ging hij niet.
Ik wil wel gaan, maar ik ben niet uitgenodigd.
Slide 13 - Tekstslide
Bijzinnen
Kenmerken van een bijzin:
Tussen onderwerp en persoonsvorm staan andere zinsdelen of er kunnen andere zinsdelen tussen geplaatst worden.
De persoonsvorm staat vaak achter in de bijzin.
Slide 14 - Tekstslide
Hoofdzin en bijzin/ bijzin en hoofdzin: Bij een bijzin staat er een zinsdeel tussen het ow en pv of je kan er iets tussen plaatsen.
Omdat ik morgen ga trouwen, heb ik vrij gevraagd.
Ik heb vrij gevraagd, omdat ik morgen ga trouwen.
Ik geloof niet dat hij daar zin in heeft.
Aangezien ik jarig ben, nodigik al mijn vrienden uit.
Slide 15 - Tekstslide
Nevenschikking of onderschikking
Als je twee hoofdzinnen hebt, is er sprake van een nevenschikking. Deze zinnen zijn namelijk even belangrijk en staan dus naast (neven) elkaar.
Als je een hoofdzin en een bijzin hebt, heb je te maken met een onderschikking. De bijzin maakt altijd deel uit van de hoofdzin en is dus minder belangrijk dan (ondergeschikt aan) de hoofdzin.
Slide 16 - Tekstslide
voegwoorden
Er zijn maar 5 nevenschikkende voegwoorden:
en, maar, dus, want, of
Let op: 'of' kan ook een onderschikkend voegwoord zijn!
Er zijn heel veel onderschikkende voegwoorden, zoals: als, mits, nadat, voordat, omdat, hoewel, ofschoon, terwijl.....
Slide 17 - Tekstslide
Wat is de structuur van deze zin? Ik heb gelezen dat de laatste ebolapatiënt is genezen.
A
HZ + HZ
B
HZ + BZ
C
BZ + HZ
Slide 18 - Quizvraag
Wat is de structuur van deze zin? Doordat het coronavirus is uitgebroken, gaan we niet naar Engeland.
A
HZ + HZ
B
HZ + BZ
C
BZ + HZ
Slide 19 - Quizvraag
Wat is de structuur van deze zin: Aangezien er met carnaval altijd veel wordt geknuffeld, is de kans op besmetting groot.
A
HZ + HZ
B
HZ + BZ
C
BZ + HZ
Slide 20 - Quizvraag
Wat is de structuur van deze zin: Deze week moest de terrorist terecht staan, maar hij erkent onze rechtstaat niet.
A
HZ + HZ
B
HZ + BZ
C
BZ + HZ
Slide 21 - Quizvraag
Welke structuur heeft deze zin: De verdachte is gek, want hij maakt obscene gebaren naar de rechter.
A
HZ + HZ
B
HZ + BZ
C
BZ + HZ
Slide 22 - Quizvraag
Welke structuur heeft deze zin: Ik zou wel willen weten of de krant ook leuke berichten kan verspreiden.
A
HZ + HZ
B
HZ + BZ
C
BZ + HZ
Slide 23 - Quizvraag
Slide 24 - Video
Opdracht
Maak opdracht 1 en 2 uit Nieuw Nederlands. Wat niet af is, wordt huiswerk.