Wanneer je twee zinnen samenvoegt tot een langere zin, gebruik je een komma.
De komma staat dan:
1. Tussen twee persoonsvormen. (Als jij nou opschiet, kunnen we de trein nog halen).
2. Voor verbindingswoorden zoals (maar, nadat, omdat, terwijl etc.). Ik hou heel erg van vakantie, maar ben ook blij om naar huis te gaan.
3. Voor een deel van een zin dan niet zelfstandig is (een bijzin is).
We hebben een film gekeken, die lekker lang duurde.