Je gebruikt een komma: wanneer je twee zinnen samenvoegt tot een nieuwe (langere) zin. Die komma staat dan:
○ tussen twee persoonsvormen:
– Als je gesport hebt, moet je daarna douchen.
○ voor voegwoorden als maar, nadat, omdat, terwijl, want:
– Marij struikelde, doordat haar veter los was.
Zet (in het algemeen) geen komma voor en en of.
○ voor en na een deel van een zin dat extra informatie geeft:
– Mijn opa, die morgen 65 wordt, geeft zaterdag een groot feest.
tussen de delen van een opsomming (maar niet voor en):
– In de kantine worden soep, broodjes, melk en fruit verkocht.