Gramm. H4 anw en vrvnw les 2

15 maart
  • afmaken grammatica H3 zww en hww

  • afmaken grammatica H4 aanwijzend voornaamwoord en vragend voornaamwoord (= huiswerk voor morgen)
1 / 16
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

In deze les zitten 16 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

15 maart
  • afmaken grammatica H3 zww en hww

  • afmaken grammatica H4 aanwijzend voornaamwoord en vragend voornaamwoord (= huiswerk voor morgen)

Slide 1 - Tekstslide

zelfstandig ww  -  hulpwerkwoord
Je kunt die mooie schaatsen beter snel gaan opruimen.

Welk ww geeft betekenis aan de zin?
Dit werkwoord kun je niet weglaten!

Slide 2 - Tekstslide

zelfstandig werkwoord
  1. het belangrijkste ww in de zin
  2. het geeft de zin betekenis.
  3. het staat meestal achteraan in de zin.
  4. Als er maar 1 ww in een zin is, is dat het zww.

Bij die bakker koopt hij gebakjes.
Bij die bakker zou je gebakjes kunnen kopen.

Slide 3 - Tekstslide

hulpwerkwoord
1.  De werkwoorden die helpen om een zin te maken.
2. Er kunnen meerdere hulpwerkwoorden in een zin staan.

De zoon zal voor zijn zieke vader zorgen.
Je kunt je rommel beter opruimen.
Je zou je rommel beter kunnen opruimen.


Slide 4 - Tekstslide

werkwoorden toevoegen
  • Joost van den Vondel behoort tot de grote dichters uit de Gouden Eeuw
werkwoorden toevoegen (zijn, worden, hebben, kunnen, moeten, mogen, willen, laten)
  1. Joost vdV heeft behoord.....
  2. Joost vdV zou behoord hebben tot..
    en nu digitaal naar opdracht 3 grammatica zww en hww en (opnieuw) maken opdracht 3. Maak alle andere opdrachten ook af (opdracht 7 of 8) Daarna ga je naar H4 grammatica aanwijzend voornaamwoord en vragend voornaamwoord = huiswerk morgen

Slide 5 - Tekstslide

aanwijzend voornaamwoord 
Een aanwijzend vnw wijst iemand of iets aan
Het kan voor een ZN staan--> deze jongen, dit meisje
Maar ook alleen --> Die som vind ik moeilijk, maar deze niet
De aanwijzende vnw’en zijn:
   deze, die, dat, dit, zulk(e), zo’n, dergelijk(e), zelf, hetzelfde, dezelfde
Let op:
dat en die zijn alleen aanw.vnw als je ze kunt vervangen door dit en deze
Woorden die een richting aangeven (daar, daarheen, daarlangs) zijn GEEN aanwijzend vnw!!


Slide 6 - Tekstslide

Het vragend voornaamwoord (vr.vnw)
Het vragend voornaamwoord verwijst naar personen of dingen die ergens naar 'vragen'.

De vragende voornaamwoorden zijn: 
wie, wat, welke, wat voor (een).

Slide 7 - Tekstslide

Dit zijn GEEN vragend voornaamwoorden!
Een vragend voornaamwoord verwijst naar iets of iemand.

Slide 8 - Tekstslide

aanwijzend of vragend
Die mooie spullen wilde ik ook winnen!
A
die is een aanwijzend vnw.
B
die is een vragend vnw.
C
ik is een aanwijzend vnw.
D
ik is een vragend vnw.

Slide 9 - Quizvraag

Wat is het aanwijzend vnw in deze zin:
Met zulke praatjes hoef je echt niet aan te komen.
A
met
B
zulke
C
echt
D
niet

Slide 10 - Quizvraag

Ik moet iemand om hulp vragen, want dit klusje kan ik zelf niet aan.
DIT =
A
aanwijzend vnw
B
vragend vnw

Slide 11 - Quizvraag

Wat is geen vragend voornaamwoord (vrv)?
A
wie
B
welk(e)
C
wat
D
waarom

Slide 12 - Quizvraag

Wat is een voorbeeld van een vragend voornaamwoord?
A
wanneer
B
waar
C
wie
D
waarom

Slide 13 - Quizvraag

De vragende voornaamwoorden zijn:
A
Wie, wanneer, wat
B
Hoe, wie, wat (voor een), welke
C
Welk(e), wat, wat voor (een), wie
D
Welke, wanneer, hoe, wat

Slide 14 - Quizvraag

huiswerk 16 maart
  • grammatica H3 zww en hww af (opdracht 3 en opdracht 7 of  8)
  • grammatica H4 aanw.vnw en vr.vnw af 

  • Ben je klaar? Ga lezen of werken aan je boekbespreking.....

Slide 15 - Tekstslide

Ik kan een aanwijzend, vragend en onbepaald voornaamwoord in een zin herkennen.
πŸ˜’πŸ™πŸ˜πŸ™‚πŸ˜ƒ

Slide 16 - Poll