Werkwoorden oefenen in verleden en voltooide tijd

Werkwoorden oefenen in verleden en voltooide tijd
1 / 13
volgende
Slide 1: Tekstslide
NT2ISK

In deze les zitten 13 slides, met interactieve quizzen en tekstslide.

time-iconLesduur is: 20 min

Onderdelen in deze les

Werkwoorden oefenen in verleden en voltooide tijd

Slide 1 - Tekstslide

Wij ging gisteren naar het park.
A
de zin is goed
B
de zin is niet goed

Slide 2 - Quizvraag

Deze regels hebben altijd voor iedereen gegolden.
A
de zin is goed
B
de zin is niet goed

Slide 3 - Quizvraag

De dokter genezen mij snel.
A
de zin is goed
B
de zin is niet goed

Slide 4 - Quizvraag

Ik heb van de zon genoten.
A
de zin is goed
B
de zin is niet goed

Slide 5 - Quizvraag

Zij gaven een cadeau aan hun vriend.
A
de zin is goed
B
de zin is niet goed

Slide 6 - Quizvraag

De kinderen hebben een gat in het zand gegreven.
A
de zin is goed
B
de zin is niet goed

Slide 7 - Quizvraag

Wij hangden de schilderijen aan de muur.
A
de zin is goed
B
de zin is niet goed

Slide 8 - Quizvraag

Elke ochtend heb ik hardgelopen.
A
de zin is goed
B
de zin is niet goed

Slide 9 - Quizvraag

Wij hadden een nieuwe auto.
A
de zin is goed
B
de zin is niet goed

Slide 10 - Quizvraag

Heb je mij gehelpen met mijn huiswerk?
A
de zin is goed
B
de zin is niet goed

Slide 11 - Quizvraag

Schrijf zelf een zin in de verleden tijd met 1 van deze woorden: gaan, gelden, genezen, genieten, geven, graven, hangen, hardlopen, hebben, helpen

Slide 12 - Open vraag

Schrijf zelf een zin met een voltooid deelwoord van: gaan, gelden, genezen, genieten, geven, graven, hangen, hardlopen, hebben, helpen

Slide 13 - Open vraag