5e bijeenkomst: Spellingsregels en formuleren & een VERSLAG maken

Wat gaan we vandaag doen?
  • In Teams staat dictee 1 3F (10 zinnen) voor jullie klaar om te     oefenen met spelling 3F. 
  • Spellingsregels: 4.2 Tussenletters  en 4.4 -e of -en aan het eind?
  • Formuleren: 2.3 Dubbelop en door elkaar.
  • Theorie: een verlag schrijven.
  • Aan de slag met een verslag schrijven.
1 / 47
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMBOStudiejaar 2

In deze les zitten 47 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Wat gaan we vandaag doen?
  • In Teams staat dictee 1 3F (10 zinnen) voor jullie klaar om te     oefenen met spelling 3F. 
  • Spellingsregels: 4.2 Tussenletters  en 4.4 -e of -en aan het eind?
  • Formuleren: 2.3 Dubbelop en door elkaar.
  • Theorie: een verlag schrijven.
  • Aan de slag met een verslag schrijven.

Slide 1 - Tekstslide

Dictee 3F
Het hoe en waarom..................

Slide 2 - Tekstslide

Theorie over het gebruik van een tussenletter.
Een samenstelling is een combinatie van twee of meer woorden. Om die woorden aan elkaar te plakken worden er vaak tussenletters gebruikt. Je kiest de tussenletter -en of -s door naar de meervoudsvorm van het eerste deel te kijken.
Bijvoorbeeld:
tomaat + soep= tomatensoep
station + plein = stationsplein

Slide 3 - Tekstslide

-e of -en als tussenletter?
Sommige woorden hebben dubbele meervoudsvorm:
  • ziektes/ziekten = ziektebeeld
  • hoogtes/hoogten = hoogtevrees
  • groentes/groenten = groentesoep
  •  boekes/ boeken = boekenkast
  • stoels/ stoelen =  stoelendans


Slide 4 - Tekstslide

Uitzondering (1)
Wanneer er leesproblemen ontstaan, plaats je een koppelteken: 
  • mee-eter, 
  • radio-omroep, 
  • achttiende-eeuwse
  • contra-aanval

Slide 5 - Tekstslide

Uitzondering (2)
Een samenstelling krijgt geen tussenletter als het eerste deel van de samenstelling een zelfstandig naamwoord is dat al -en als uitgang heeft.

Bijvoorbeeld:
  • Keukenraam (ook al heeft keuken als meervoud -s)
  • Havenmeester  (ook al heeft haven als meervoud -s)

Slide 6 - Tekstslide

Uitzondering (3)
Wanneer het eerste deel van de samenstelling de stam van het werkwoord betreft, gebruik je een -e als tussenletter.

Bijvoorbeeld:
  • Wiegelied (wieg is de stam van het werkwoord wiegen)
  • Spinnewiel (spin is de stam van het werkwoord spinnen)

Slide 7 - Tekstslide

Uitzondering (4)
Wanneer van het eerste deel van de samenstelling er maar één van bestaat.

Bijvoorbeeld:
  • Maneschijn (wij hebben maar één maan)
  • Zonnebank (wij hebben maar  één zon)
  • Koninginnedag (we hadden maar  één koningin)

Slide 8 - Tekstslide

Uitzondering (5)
Wanneer van het eerste deel van de samenstelling het deel dat erna komt versterkt.

Bijvoorbeeld:
  • Beresterk
  • Apetrots
  • Stekeblind

Slide 9 - Tekstslide

Uitzondering (6)
Wanneer van het eerste deel van de samenstelling een ouderwetse samenstelling is. 
Bijvoorbeeld:
  • bakkebaard
  • bruidegom
  • ledematen
  • zinnebeeld

Slide 10 - Tekstslide

Bij twijfel ....
.... gebruik een woordenboek!

Slide 11 - Tekstslide

Welke samenstelling is correct geschreven?
A
groentepakket
B
groentenpakket
C
groentespakket

Slide 12 - Quizvraag

Welke samenstelling is correct geschreven?
A
pannenkoek
B
pannekoek

Slide 13 - Quizvraag

Welke samenstelling is correct geschreven?
A
zakenreis
B
zakereis

Slide 14 - Quizvraag

Welke samenstelling is correct geschreven?
A
stekenblind
B
stekeblind

Slide 15 - Quizvraag

Welke samenstelling is correct geschreven?
A
geboortecijfer
B
geboortencijfer

Slide 16 - Quizvraag

Welke samenstelling is correct geschreven?
A
nachtegaal
B
nachtengaal

Slide 17 - Quizvraag

Welke samenstelling is correct geschreven?
A
koninginnesoep
B
koninginnensoep

Slide 18 - Quizvraag

Welke samenstelling is correct geschreven?
A
boordenvol
B
boordevol

Slide 19 - Quizvraag

Welke samenstelling is correct geschreven?
A
huilebalk
B
huilenbalk

Slide 20 - Quizvraag

Op het einde -e of -en?
Woorden als sommige, vele, enkele, laatste, beide, alle schrijf je met -en als het slaat op mensen. Het woord wordt zelfstandig gebruikt.
Bijvoorbeeld:
  • De meesten wilden een broodje kaas.
  • De les trekt veel publiek. Sommigen komen zelfs twee keer!

Slide 21 - Tekstslide

Op het einde -e of -en?
Let op:
Het woord kan ook niet zelfstandig gebruikt worden. Dan kun je een woord uit de vorige zin ervoor of erachter denken. In dat geval gebruik je alleen een -e.
Bijvoorbeeld:
  • Enkele studenten kozen voor een zeilkamp, maar de meeste wilden skiën.

Slide 22 - Tekstslide

Kies de juiste vorm:
Het huis van de buren staat te koop. Er zullen dus ... bewoners komen.
A
andere
B
anderen

Slide 23 - Quizvraag

Kies de juiste vorm:
Mijn nieuwe auto moet zuiniger zijn dan die van ......
A
andere
B
anderen

Slide 24 - Quizvraag

Kies de juiste vorm:
De directeur sprak twee werknemers toe: "deze mededeling is voor jullie ......
A
beide
B
beiden

Slide 25 - Quizvraag

Kies de juiste vorm:
Weerdeskundigen beweren dat Texel de .... zonuren heeft.
A
meeste
B
meesten

Slide 26 - Quizvraag

Kies de juiste vorm:
....... die het niet eens zijn met de beslissing, moeten nu hun hand opsteken.
A
Degene
B
Degenen

Slide 27 - Quizvraag

Kies de juiste vorm:
De journalisten waren ... van mening dat de berichtgeving onjuist was.
A
alle
B
allen

Slide 28 - Quizvraag

Kies de juiste vorm:
Op het forum was verdeelheid. ..... waren het eens met de stelling.
A
Sommige
B
Sommigen

Slide 29 - Quizvraag

Kies de juiste vorm:
Slechts ...... haalden de eindstreep van de zware tocht
A
weinige
B
weinigen

Slide 30 - Quizvraag

Kies de juiste vorm:
Heb je de documenten ontvangen? ...... moeten ingekort worden.
A
Alle
B
Allen

Slide 31 - Quizvraag

Formuleren:
2.3 Dubbelop of door elkaar?

Slide 32 - Tekstslide

Slide 33 - Tekstslide

Slide 34 - Tekstslide

Verbeter de zin:
Hij doet nooit geen jas aan als hij naar buiten gaat!

Slide 35 - Open vraag

Verbeter de zin:
Met water wordt voorkomen dat de aangespoelde walvis niet uitdroogt.

Slide 36 - Open vraag

Een verslag schrijven

Slide 37 - Tekstslide

Slide 38 - Tekstslide

Slide 39 - Tekstslide

Voordat je begint met schrijven, denk je na over de inhoud van je verslag. 
Je maakt een bouwplan.
Maak in je bouwplan plaats voor de 5 W-vragen en 1 H-vraag: 

wie, wat, waar, wanneer, waarom en hoe? 


5W+1H
Vraag

Slide 40 - Tekstslide

Je wilt een leesbaar verslag schrijven. Hoe doe je dat?

Slide 41 - Open vraag

Je wilt een leesbaar verslag schrijven. Hoe doe je dat?  
  Je tekst is duidelijk geformuleerd:
  • Je maakt alinea's (inleiding, middenstuk en slot). Het middenstuk bestaat uit meerde alinea's. Tussen de 300-400 woorden. 
  • Je houd je aan de tekststructurele opbouw.*
  • Je kiest te niet eenvoudige woorden.
  • Jouw zinnen zijn complex: verwijswoorden, signaalwoorden, voegwoorden. Je zorgt dat ze wel goed blijven lopen.
  • Jouw argumenten zijn steekhoudend en controleerbaar.*

Slide 42 - Tekstslide

Slide 43 - Tekstslide

Slide 44 - Tekstslide

Aan de slag 
Schrijf een verslag:

2.4 Verslag en notulen: Examenopdracht 3F nr. 2 en 3

Slide 45 - Tekstslide

Slide 46 - Tekstslide

Slide 47 - Tekstslide