Schrijven: Artikel 2 afmaken + Taalverzorging: 3.4 Tussenletters

1 / 32
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMBOStudiejaar 1,2

In deze les zitten 32 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 20 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Lesdoelen
  • Je herhaalt alle spelling tot nu toe (hoofdletters, leestekens, werkwoordspelling en meervoud)
  • Je gaat verder met je zelfgeschreven artikel (2) Welkom op het mbo.
  • Je levert hem straks in bij mij.

Slide 2 - Tekstslide

Nieuwe theorie
Het gebruik van een tussenletter

Slide 3 - Tekstslide

Theorie over het gebruik van een tussenletter.
Een samenstelling is een combinatie van twee of meer woorden. Om die woorden aan elkaar te plakken worden er vaak tussenletters gebruikt. Je kiest de tussenletter -en of -s door naar de meervoudsvorm van het eerste deel te kijken.
Bijvoorbeeld:
tomaat + soep= tomatensoep
station + plein = stationsplein

Slide 4 - Tekstslide

-e of -en als tussenletter?
Sommige woorden hebben dubbele meervoudsvorm:
  • ziektes/ziekten = ziektebeeld
  • hoogtes/hoogten = hoogtevrees
  • groentes/groenten = groentesoep
  •  boekes/ boeken = boekenkast
  • stoels/ stoelen =  stoelendans


Slide 5 - Tekstslide

Uitzondering (1)
Wanneer er leesproblemen ontstaan, plaats je een koppelteken: 
  • mee-eter, 
  • radio-omroep, 
  • achttiende-eeuwse
  • contra-aanval

Slide 6 - Tekstslide

Uitzondering (2)
Een samenstelling krijgt geen tussenletter als het eerste deel van de samenstelling een zelfstandig naamwoord is dat al -en als uitgang heeft.

Bijvoorbeeld:
  • Keukenraam (ook al heeft keuken als meervoud -s)
  • Havenmeester  (ook al heeft haven als meervoud -s)

Slide 7 - Tekstslide

Uitzondering (3)
Wanneer het eerste deel van de samenstelling de stam van het werkwoord betreft, gebruik je een -e als tussenletter.

Bijvoorbeeld:
  • Wiegelied (wieg is de stam van het werkwoord wiegen)
  • Spinnewiel (spin is de stam van het werkwoord spinnen)

Slide 8 - Tekstslide

Uitzondering (4)
Wanneer van het eerste deel van de samenstelling er maar één van bestaat.

Bijvoorbeeld:
  • Maneschijn (wij hebben maar één maan)
  • Zonnebank (wij hebben maar  één zon)
  • Koninginnedag (we hadden maar  één koningin)

Slide 9 - Tekstslide

Uitzondering (5)
Wanneer van het eerste deel van de samenstelling het deel dat erna komt versterkt.

Bijvoorbeeld:
  • Beresterk
  • Apetrots
  • Stekeblind

Slide 10 - Tekstslide

Uitzondering (6)
Wanneer van het eerste deel van de samenstelling een ouderwetse samenstelling is. 
Bijvoorbeeld:
  • bakkebaard
  • bruidegom
  • ledematen
  • zinnebeeld

Slide 11 - Tekstslide

Welke samenstelling is correct geschreven?
A
groentepakket
B
groentenpakket
C
groentespakket

Slide 12 - Quizvraag

Welke samenstelling is correct geschreven?
A
pannenkoek
B
pannekoek

Slide 13 - Quizvraag

Welke samenstelling is correct geschreven?
A
zakenreis
B
zakereis

Slide 14 - Quizvraag

Welke samenstelling is correct geschreven?
A
stekenblind
B
stekeblind

Slide 15 - Quizvraag

Welke samenstelling is correct geschreven?
A
geboortecijfer
B
geboortencijfer

Slide 16 - Quizvraag

Welke samenstelling is correct geschreven?
A
nachtegaal
B
nachtengaal

Slide 17 - Quizvraag

Bij twijfel ....
.... gebruik een woordenboek!

Slide 18 - Tekstslide

Herhalen - de beste manier van leren
Leren leren

Slide 19 - Tekstslide

Naar aanleiding van jullie tekstanalyses:

Slide 20 - Tekstslide

*  titelmoet pakkend zijn.  

Slide 21 - Tekstslide

Wat is de meest pakkende titel?
A
Met een slang als huisdier neem je een groot risico!
B
Zijn slangen wel zo geschikt als huisdier?
C
Titel: Slangen als huisdier
D
Zijn slangen ongeschikt als huisdier.

Slide 22 - Quizvraag

Slide 23 - Tekstslide

Slide 24 - Tekstslide

timer
1:30

Slide 25 - Tekstslide


Lees de inleiding
nauwkeurig.

Wat is de functie van de inleiding?
A
alleen de aandacht trekken
B
het onderwerp noemen
C
centrale vraag stellen
D
samenvatting geven

Slide 26 - Quizvraag

Slide 27 - Tekstslide

Slide 28 - Tekstslide

In het
middenstuk ......


A
wordt het belangrijkste uit een tekst herhaald
B
staat de meeste informatie
C
maak je kennis met het onderwerp van een tekst

Slide 29 - Quizvraag

Slide 30 - Tekstslide

In het slot wordt......
A
het belangrijkste uit de tekst wordt herhaald
B
kennis gemaakt met het onderwerp van de tekst

Slide 31 - Quizvraag

Taalverzorging 3.4, opdr. 3 (80% goed, anders extra oefenen)
Dit heb je al. Kijk naar de BEOORDELINGSCRITERIA!  Teams

Slide 32 - Tekstslide