4.3 Formuleren - Opdracht 34 t/m 37

Vak: Nederlands
Hoofdstuk: 4.3 Formuleren
1.
Lesopening + herhaling
2.
Lesdoel 
3.
Arrangementen 
4.
Instructie
5.
samen oefenen
6.
Zelfstandig werken
7.
Evaluatie
1 / 18
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo k, tLeerjaar 1

In deze les zitten 18 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Vak: Nederlands
Hoofdstuk: 4.3 Formuleren
1.
Lesopening + herhaling
2.
Lesdoel 
3.
Arrangementen 
4.
Instructie
5.
samen oefenen
6.
Zelfstandig werken
7.
Evaluatie

Slide 1 - Tekstslide

1. Lesopening
Pak de spullen van Nederlands op tafel: 




Huiswerk controle:
4.2 opdracht 26 t/m 33
1. werkboek
open je boek op blz. 109

Slide 2 - Tekstslide

2. Lesdoel
Aan het eind van deze les:
- weet je de regels voor woordkeus en zinsbouw goed toe te passen; 

Slide 3 - Tekstslide

Publiek
Is het voor vrienden - informeel (jij)

Is het voor onbekenden of voor oudere mensen - formeel (u)

Slide 4 - Tekstslide

formeel taalgebruik
informeel taalgebruik
Pardon? Mag ik u wat vragen?
Bro, wil jij de hond even uitlaten?
Doe eens even normaal zeg! 
Wil je mij dat pakken?
Weet u al wat u wilt eten, meneer?
Pap, wat eten we vanavond?

Slide 5 - Sleepvraag

Welk woord heeft geen duidelijke betekenis in de zin?

Ik voel me eigenlijk niet zo lekker.

A
voel
B
eigenlijk
C
zo
D
lekker

Slide 6 - Quizvraag

Welk woord heeft geen duidelijke betekenis in de zin?

Je moet serieus echt even normaal doen.

A
moet
B
normaal
C
serieus
D
echt

Slide 7 - Quizvraag


 Je stuurt een klachtenbrief aan je telefoonprovider.
A
formeel taalgebruik
B
informeel taalgebruik

Slide 8 - Quizvraag


Wilt u zo vriendelijk zijn uw afval in de daarvoor bestemde afvalcontainer te deponeren?
Bevat de bovenstaande zin formele of informele taal?
A
formeel taalgebruik
B
informeel taalgebruik

Slide 9 - Quizvraag


Je kunt hierna de opdrachten op de website gaan maken.
Bevat de bovenstaande zin formele of informele taal?
A
formeel taalgebruik
B
informeel taalgebruik

Slide 10 - Quizvraag

  • Stijlregel 5: Gebruik begrijpelijke woorden


  • Als je ergens veel van weet, gebruik je misschien woorden die onbekend zijn voor je publiek 
  • Bedenk voor wie je tekst is en welke woorden je publiek wel of niet kent. 
  • Gebruik begrijpelijke woorden. Leg moeilijke woorden uit of gebruik ze helemaal niet.

 fout                                                                                                           goed
De bewoners hebben weinig fiducie in dit plan.            De bewoners hebben weinig         
                                                                                        vertrouwen in dit plan. 
 
  

Slide 11 - Tekstslide


Dit is noodzakelijk om de CO2-uitstoot in 2030 met 65 procent te reduceren.
Neem de zin over en vervang het woord reduceren door een eenvoudiger woord.

Slide 12 - Open vraag

  • Stijlregel 6: Maak niet te lange zinnen




  • Maak niet te lange zinnen, want dan raakt de lezer de draad kwijt en stopt hij met lezen.

  • In een te lange zin maak je ook eerder fouten. Wissel langere zinnen af met korte zinnen.

Slide 13 - Tekstslide


Herschrijf onderstaande zin, zodat die minder lang is.

Via de gemeentelijke website of telefonisch bij het gemeenteloket van de gemeente Den Haag heeft u een aanvraag ingediend om een groencontainer te ontvangen.

Slide 14 - Open vraag

  • Stijlregel 7: Vermijd stopwoorden


  • Het Nederlands kent veel korte woordjes die geen duidelijke betekenis hebben, maar wel invloed hebben op de toon van de zin.

  •  Ze kunnen de boodschap versterken of juist verzachten
      Zulke stopwoorden maken je boodschap niet altijd duidelijker.
      Probeer ze daarom te vermijden.


Slide 15 - Tekstslide

  • Stijlregel 7: Vermijd stopwoorden


Luister nou toch eens even

→  versterkend, laat irritatie  
     doorklinken
In principe vind ik een stukje samenwerking heel goed. 
→ wollig, overbodig
Ik denk dus zeg maar serieus dat ik eigenlijk gewoon maar eens naar huis moet.
→ storend, veel stopwoorden
Kunt u misschien een beetje opzijgaan?
 → verzachtend, klinkt
      beleefder

Slide 16 - Tekstslide

Slide 17 - Tekstslide

6. Zelfstandig werken
Je maakt zelfstandig 4.3 opdracht 34 t/m 37 op blz 109 t/m 111

Lees goed de gele stukjes theorie.



Ben je klaar?
1. Nakijken en verbeteren met een andere kleur pen/potlood. 
=2. Klaar: Lezen
 
timer
1:00

Slide 18 - Tekstslide