In deze les zitten 18 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 45 min
Onderdelen in deze les
Vak: Nederlands
Hoofdstuk: 4.3 Formuleren
1.
Lesopening + herhaling
2.
Lesdoel
3.
Arrangementen
4.
Instructie
5.
samen oefenen
6.
Zelfstandig werken
7.
Evaluatie
Slide 1 - Tekstslide
1. Lesopening
Pak de spullen van Nederlands op tafel:
Huiswerk controle:
4.2 opdracht 26 t/m 33
1. werkboek
open je boek op blz. 109
Slide 2 - Tekstslide
2. Lesdoel
Aan het eind van deze les:
- weet je de regels voor woordkeus en zinsbouw goed toe te passen;
Slide 3 - Tekstslide
Publiek
Is het voor vrienden - informeel (jij)
Is het voor onbekenden of voor oudere mensen - formeel (u)
Slide 4 - Tekstslide
formeel taalgebruik
informeel taalgebruik
Pardon? Mag ik u wat vragen?
Bro, wil jij de hond even uitlaten?
Doe eens even normaal zeg!
Wil je mij dat pakken?
Weet u al wat u wilt eten, meneer?
Pap, wat eten we vanavond?
Slide 5 - Sleepvraag
Welk woord heeft geen duidelijke betekenis in de zin?
Ik voel me eigenlijk niet zo lekker.
A
voel
B
eigenlijk
C
zo
D
lekker
Slide 6 - Quizvraag
Welk woord heeft geen duidelijke betekenis in de zin?
Je moet serieus echt even normaal doen.
A
moet
B
normaal
C
serieus
D
echt
Slide 7 - Quizvraag
Je stuurt een klachtenbrief aan je telefoonprovider.
A
formeel taalgebruik
B
informeel taalgebruik
Slide 8 - Quizvraag
Wilt u zo vriendelijk zijn uw afval in de daarvoor bestemde afvalcontainer te deponeren?
Bevat de bovenstaande zin formele of informele taal?
A
formeel taalgebruik
B
informeel taalgebruik
Slide 9 - Quizvraag
Je kunt hierna de opdrachten op de website gaan maken.
Bevat de bovenstaande zin formele of informele taal?
A
formeel taalgebruik
B
informeel taalgebruik
Slide 10 - Quizvraag
Stijlregel 5: Gebruik begrijpelijke woorden
Als je ergens veel van weet, gebruik je misschien woorden die onbekend zijn voor je publiek
Bedenk voor wie je tekst is en welke woorden je publiek wel of niet kent.
Gebruik begrijpelijke woorden. Leg moeilijke woorden uit of gebruik ze helemaal niet.
fout goed
De bewoners hebben weinig fiducie in dit plan. De bewoners hebben weinig
vertrouwen in dit plan.
Slide 11 - Tekstslide
Dit is noodzakelijk om de CO2-uitstoot in 2030 met 65 procent te reduceren.
Neem de zin over en vervang het woord reduceren door een eenvoudiger woord.
Slide 12 - Open vraag
Stijlregel 6: Maak niet te lange zinnen
Maak niet te lange zinnen, want dan raakt de lezer de draad kwijt en stopt hij met lezen.
In een te lange zin maak je ook eerder fouten. Wissel langere zinnen af met korte zinnen.
Slide 13 - Tekstslide
Herschrijf onderstaande zin, zodat die minder lang is.
Via de gemeentelijke website of telefonisch bij het gemeenteloket van de gemeente Den Haag heeft u een aanvraag ingediend om een groencontainer te ontvangen.
Slide 14 - Open vraag
Stijlregel 7: Vermijd stopwoorden
Het Nederlands kent veel korte woordjes die geen duidelijke betekenis hebben, maar wel invloed hebben op de toon van de zin.
Ze kunnen de boodschap versterken of juist verzachten.
Zulke stopwoorden maken je boodschap niet altijd duidelijker.
Probeer ze daarom te vermijden.
Slide 15 - Tekstslide
Stijlregel 7: Vermijd stopwoorden
Luister nou toch eens even!
→ versterkend, laat irritatie
doorklinken
In principe vind ik een stukje samenwerking heel goed.
→ wollig, overbodig
Ik denk dus zeg maar serieus dat ik eigenlijk gewoon maar eens naar huis moet.
→ storend, veel stopwoorden
Kunt u misschien een beetje opzijgaan?
→ verzachtend, klinkt
beleefder
Slide 16 - Tekstslide
Slide 17 - Tekstslide
6. Zelfstandig werken
Je maakt zelfstandig 4.3 opdracht 34 t/m 37 op blz 109 t/m 111
Lees goed de gele stukjes theorie.
Ben je klaar?
1. Nakijken en verbeteren met een andere kleur pen/potlood.