Uitleg uiteenzetting taalkundige onderzoeken

Agenda



H3: inleiding / kern / slot
H4: Tekststructuur
1 / 19
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

In deze les zitten 19 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Agenda



H3: inleiding / kern / slot
H4: Tekststructuur

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Tekstslide

 Inleiding, kern, slot
Het is heel belangrijk dat je in je onderzoek laat zien dat je een stuk kunt schrijven met een goede opbouw en juist taalgebruik.
Daarom oefenen we vandaag nog met de basis van schrijfvaardigheid.


Slide 3 - Tekstslide

 Inleiding, kern, slot
In de SO's was de schrijf- en taalvaardigheid erg slordig. 
- Taalfouten
- Werkwoordspelling (d of dt?) 
- Onafgemaakte zinnen
- Hele korte antwoorden zonder verantwoording (ik denk dit, omdat...)
- Punten en komma's 

Dit moet beter in jullie onderzoekjes! 
Over een tijdje moeten jullie echt in staat zijn om teksten te schrijven zonder taalfouten. Bovendien zorgt het voor punten aftrek in jullie onderzoeken.

Slide 4 - Tekstslide

Maak aantekeningen! 
Aan het eind van de les laat je me je aantekeningen zien. 
Dat is je exit ticket van deze korte les. 

Slide 5 - Tekstslide

Maak aantekeningen! 
Je schrijft een uiteenzetting (ander woord is verklaring): 

je informeert de lezer over hoe een bepaald verschijnsel is ontstaan, legt uit in welke vormen we het terugzien en legt uit hoe en waarom dit gebeurd is. 

Schrijfdoel is dus: informeren.

Slide 6 - Tekstslide

Drie stappen:
1. Vertel welk verschijnsel je bespreekt en welke vragen je gaat beantwoorden (inleiding)
Bijvoorbeeld: taal verandert constant 

2. Verklaar de verschillende oorzaken & gevolgen over dit verschijnsel. Beschrijf ook meningen en andere factoren (kern)
Bijv: oorzaak 1, 2, en 3 - gevolg 1 en 2 - en dit zeggen wetenschappers 1 en 2...

3. Geef de conclusie en korte samenvatting (korte herhaling van het antwoord op alle vragen) (slot)



Slide 7 - Tekstslide

Uiteenzetting
1. Blijf objectief

Een uiteenzetting is bedoeld om de lezer informatie te geven en deze feiten toe te lichten met andere feiten. Jouw mening mag dus absoluut niet naar voren komen in het stuk. Dit betekent overigens niet dat je helemaal geen meningen mag verwerken in je stuk; wat anderen vinden is geen probleem, mits jij in je stuk niet oordeelt over hun mening.

Slide 8 - Tekstslide

Uiteenzetting
2. Opbouw

Een uiteenzetting bestaat steevast uit drie delen: de inleiding, de kern en het slot. Als je je aan deze opbouw houdt, wordt je stuk voor iedereen duidelijker, omdat de lezer weet waar hij aan toe is.


Hierover zometeen meer. 

Slide 9 - Tekstslide

Uiteenzetting
3. Kopjes

Het gebruik van tussenkopjes kan helpen structuur aan te brengen in je tekst, wat het voor de lezer nog duidelijker maakt. Ook weet hij hierdoor beter van tevoren al wat hij ongeveer kan verwachten van je uiteenzetting, zonder te hele tekst te hoeven doorspitten.

Slide 10 - Tekstslide

Uiteenzetting
4. Bouwplan
Voordat je lukraak begint met tikken, is het handig een bouwplan voor je tekst te maken. Hierin kun je in steekwoorden opschrijven wat de grote lijnen van je uiteenzetting zullen worden en geeft een overzicht van wat je ongeveer in elke alinea zult vermelden.

Slide 11 - Tekstslide

Inleiding
In de inleiding van je uiteenzetting wil je de aandacht van de lezer trekken; dit kun je bijvoorbeeld doen door een anekdote te vertellen of de lezer een vraag te stellen:

Laatst zei ik 'soldaat', en snapten mijn ouders totaal niet wat ik bedoelde. 

Verder wil je er met je inleiding voor zorgen dat de lezer weet wat hij kan verwachten van jouw tekst; introduceer dus het onderwerp en leg uit waar de uiteenzetting over zal gaan. Bijv: 

Taal verandert constant. Maar waarom eigenlijk? En verschilt het Nederlands dat wij vandaag spreken alweer van het Nederlands dat onze grootouders spraken? Daar gaan we in dit artikel een antwoord op vinden. 

Slide 12 - Tekstslide

Kern
In de kern breng je de boodschap van je tekst over: je geeft de feitelijke informatie en de uitleg hierbij. Afhankelijk van je structuur werk je in de kern een verschijnsel, vraag, onderzoek of probleem uit. De kern bestaat altijd uit meerdere alinea's.


Alinea's

Geef elk feit dat je presenteert en elke toelichting die je geeft een eigen alinea. Op die manier wordt je uiteenzetting overzichtelijker en voor de lezer beter te volgen.

Slide 13 - Tekstslide

Belangrijk!
Per alinea, één onderwerp! Gebruik signaalwoorden en zet de kernzin vooraan de alinea. Bijv:

Alinea 1: Inleiding 
Alinea 2: Feit 1 
Alinea 3: Feit 2
Alinea 4: Oorzaak 1
Alinea 5: Gevolg 1
Alinea 6: Mening van wetenschapper 1 over dit gevolg
Alinea 7: Gevolg 2
Alinea 8: Slot 

Slide 14 - Tekstslide

Belangrijk!
Gebruik hierbij signaalwoorden, die de verbanden tussen alle alinea's duidelijk maken. 

Ten eerste, ten tweede, dit komt doordat, daardoor (oorzaken)...
Maar.... echter, daarentegen (zegt wetenschapper)...
Concluderend, samenvattend, uiteindelijk, kortom... (conclusie)

Zie blz. 65 handboek voor alle signaalwoorden (of zoek op internet). 

Slide 15 - Tekstslide

Slot
In het slot sluit je de tekst af met, afhankelijk van de structuur van je uiteenzetting een conclusie, een samenvatting of een oplossing van een probleem. Het slot is het laatste dat mensen lezen, dus zorg voor een goede laatste indruk met een originele, lekkere uitsmijter – dus niet: 'dit was mijn uiteenzetting' of ‘einde'. Het slot bestaat meestal uit één alinea.

Slide 16 - Tekstslide

Aan de slag
Lees blz. 60 & 61 handboek

Maak opdracht 1 t/m 4 (blz 42 werkboek)

Slide 17 - Tekstslide

Schrijf op:
- 2 dingen die je al wist
- 3 dingen die je geleerd hebt
- Wat je nog wil leren 

Slide 18 - Tekstslide

Cijfers SO's

Slide 19 - Tekstslide