Herhaling thema 4 en 5.1/5.2

Welkom terug!
1. Hoe was de vakantie (staan/zitten spel)
2. Instapticket (wat weet je nog?)
3. Werktijd
1 / 28
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 28 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Welkom terug!
1. Hoe was de vakantie (staan/zitten spel)
2. Instapticket (wat weet je nog?)
3. Werktijd

Slide 1 - Tekstslide

Ik heb de afgelopen week ...
Ga staan als jij dit ook hebt gedaan.
Ga zitten als jij dit niet hebt gedaan.

Slide 2 - Tekstslide

Wat weet jij nog?
Eerst volgen quizvragen over thema 4 voortplanting
Daarna volgen quizvragen over thema 5 (5.1/5.2) erfelijkheid

Neem eerst 10 minuten om je boeken door te kijken. 
timer
10:00

Slide 3 - Tekstslide

Welke functie hebben de eierstokken van een vrouw?
A
Ze laten de ontwikkeling van de eicellen plaatsvinden
B
Ze laten de ontwikkeling van het embryo plaatsvinden.
C
Ze vervoeren eicellen.
D
Ze zijn verantwoordelijk voor de innesteling.

Slide 4 - Quizvraag

Ovulatie is …
A
… het binnenkomen van een eicel in de baarmoeder
B
… de celdeling die aan de vorming van de eicel vooraf gaat
C
… de ontwikkeling van een onrijpe tot een rijpe eicel
D
… het vrijkomen van een rijpe eicel uit de eierstok

Slide 5 - Quizvraag


Nummer 2 is
A
eierstok
B
urineblaas
C
zaadleider
D
eileider

Slide 6 - Quizvraag

Welk geslachtsorgaan past bij welke functie? 
Sleep de functie naar het juiste geslachtsorgaan.
urinebuis
zwellichaam
prostaat
balzak
zaadleider
zaadblaasje
bijballen 
teelballen
Vervoeren van zaadcellen.
Vocht toevoegen aan zaadcellen, waardoor deze beter gaan bewegen.
Huidplooi waarin teelballen en bijballen liggen. 
Tijdelijk opslaan van zaadcellen.
Vocht met voedingsstoffen toevoegen aan zaadcellen.
De penis in erectie brengen.
Produceren zaadcellen en het hormoon testosteron
Vervoeren van urine en sperma.

Slide 7 - Sleepvraag

Drie functies van het voortplantingsstelsel van de man zijn:

1. productie van zaadcellen
2. opslag van zaadcellen
3. productie van het mannelijk geslachtshormoon

Welke van deze functies wordt of worden uitgeoefend door de bijballen?

A
Alleen functie 1
B
Alleen functie 2
C
De functies 2 en 3
D
De functies 1, 2 en 3

Slide 8 - Quizvraag

Welke anticonceptiemiddelen ken jij?

Slide 9 - Woordweb

betrouwbaar
onbetrouwbaar
condoom
pil
periodieke onthouding
Voor het zingen de kerk uit gaan. 
coitus interruptus

Slide 10 - Sleepvraag

Veilig vrijen betekent dat je zorgt dat je:

A
Beschermd bent tegen zwangerschap
B
Beschermd bent tegen soa’s
C
Beschermd bent tegen griep
D
Beschermd bent tegen zwangerschap en soa’s

Slide 11 - Quizvraag

check out vragen bs 1 en 2 erfelijkheid

Slide 12 - Tekstslide

Hebben deze mensen hetzelfde genotype en fenotype?
A
Zelfde genotype / zelfde fenotype
B
Zelfde genotype / verschillend fenotype
C
Verschillend genotype / zelfde fenotype
D
Verschillend genotype / Verschillend fenotype

Slide 13 - Quizvraag

Verandert je genotype als je ouder wordt? En je fenotype?
A
Genotype wel / fenotype wel
B
Genotype wel / fenotype niet
C
Genotype niet / fenotype wel
D
Genotype niet / fenotype niet

Slide 14 - Quizvraag

Wat verandert hier bij deze persoon?
A
Fenotype
B
Genotype
C
Fenotype en Genotype
D
Fenotype en Genotype blijven gelijk

Slide 15 - Quizvraag

Bij een een-eiige tweeling is het...
A
... genotype en fenotype hetzelfde
B
... genotype hetzelfde, fenotype verschillend
C
... genotype en fenotype verschillend
D
... fenotype hetzelfde, genotype verschillend

Slide 16 - Quizvraag

Hiernaast zie je de metamorfose van een vlinder. Verandert tijdens deze metamorfose het genotype van dit organisme? En het fenotype?
A
Genotype wel Fenotype wel
B
Genotype niet Fenotype wel
C
Genotype niet Fenotype niet
D
Genotype wel Fenotype niet

Slide 17 - Quizvraag

Bij een twee-eiige tweeling is:
A
Het genotype en fenotype hetzelfde
B
Alleen fenotype hetzelfde
C
Genotype en fenotype verschillend
D
Alleen fenotype verschillend

Slide 18 - Quizvraag

Welke uitspraak over genotype en fenotype klopt het best?
A
Het fenotype komt voort uit het genotype.
B
Het genotype komt voort uit het fenotype.
C
Het fenotype komt voort uit het genotype en milieuinvloeden.

Slide 19 - Quizvraag

Uit welke stof bestaan chromosomen?
A
DNA
B
Genen
C
Mutaties
D
Draden

Slide 20 - Quizvraag

In elke lichaamscel van
je lichaam zitten
A
46 genen
B
46 DNA ketens
C
46 genen en 46 chromosomen
D
46 chromosomen

Slide 21 - Quizvraag


Wat is juist?
A
1 celkern 2 genen
B
1 cel 2 genen
C
3 DNA 4 gen
D
3 Chromosomen 4 DNA

Slide 22 - Quizvraag

In welke cel zijn de
chromosomen en genen
juist getekend?
A
Cel 1
B
Cel 2
C
Cel 3
D
Cel 4

Slide 23 - Quizvraag

Thea en Nico doen de volgende uitspraken over chromosomen.

Nico zegt: ‘Chromosomen bevatten veel genen.’
Thea zegt: ‘Chromosomen bestaan voor een groot deel uit DNA.’

A
Nico en Theo : beide waar
B
Nico en Theo : beide nietwaar
C
Nico: waar Theo: nietwaar
D
Nico: nietwaar Theo: waar

Slide 24 - Quizvraag


1. Chromosomen in een zaadcel komen enkelvoudig voor.
2. In een bevruchte eicel komen genen in paren voor.
A
beide waar
B
beide nietwaar
C
1 waar 2 nietwaar
D
1 nietwaar 2 waar

Slide 25 - Quizvraag

Omschrijf de volgende begrippen:
chromosomen, celdeling, DNA, fenotype, gen
en genotype.

Slide 26 - Open vraag

Hoe heb je deze quizvragen gemaakt?
😒🙁😐🙂😃

Slide 27 - Poll

Hoe ziet deze week eruit?
1. Je hebt voor de vakantie thema 4 en 5.1/5.2 afgerond.
2. Je hebt de opdrachten gemaakt en je maakt een samenvatting van de belangrijkste stof.

Deze week maak je 5.3 en 5.8 af (opdracht maken, nakijken en alles samenvatten)

Slide 28 - Tekstslide