In deze les zitten 36 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 30 min
Onderdelen in deze les
Bs 1 en 2 Erfelijkheid
Slide 1 - Tekstslide
Slide 2 - Tekstslide
Slide 3 - Tekstslide
Slide 4 - Tekstslide
Wat verandert hier bij deze persoon?
A
Fenotype
B
Genotype
C
Fenotype en Genotype
D
Fenotype en Genotype blijven gelijk
Slide 5 - Quizvraag
Welke uitspraak over genotype en fenotype klopt het best?
A
Het fenotype komt voort uit het genotype.
B
Het genotype komt voort uit het fenotype.
C
Het fenotype komt voort uit het genotype en milieuinvloeden.
Slide 6 - Quizvraag
Hiernaast zie je de metamorfose van een vlinder. Verandert tijdens deze metamorfose het genotype van dit organisme? En het fenotype?
A
Genotype wel
Fenotype wel
B
Genotype niet
Fenotype wel
C
Genotype niet
Fenotype niet
D
Genotype wel
Fenotype niet
Slide 7 - Quizvraag
Slide 8 - Tekstslide
Slide 9 - Tekstslide
Slide 10 - Tekstslide
Slide 11 - Tekstslide
Slide 12 - Tekstslide
Slide 13 - Tekstslide
Slide 14 - Tekstslide
In elke lichaamscel van je lichaam zitten
A
46 genen
B
46 DNA ketens
C
46 genen en
46 chromosomen
D
46 chromosomen
Slide 15 - Quizvraag
Thea en Nico doen de volgende uitspraken over chromosomen. Nico zegt: ‘Chromosomen bevatten veel genen.’ Thea zegt: ‘Chromosomen bestaan voor een groot deel uit DNA.’
A
Nico en Theo :
beide waar
B
Nico en Theo :
beide nietwaar
C
Nico: waar
Theo: nietwaar
D
Nico: nietwaar
Theo: waar
Slide 16 - Quizvraag
In welke cel zijn de chromosomen en genen juist getekend?
A
Cel 1
B
Cel 2
C
Cel 3
D
Cel 4
Slide 17 - Quizvraag
Uit welke stof bestaan chromosomen?
A
DNA
B
Genen
C
Mutaties
D
Draden
Slide 18 - Quizvraag
Wat is juist?
A
1 celkern
2 genen
B
1 cel
2 genen
C
3 DNA
4 gen
D
3 Chromosomen
4 DNA
Slide 19 - Quizvraag
Slide 20 - Tekstslide
Slide 21 - Tekstslide
Slide 22 - Tekstslide
Slide 23 - Tekstslide
Slide 24 - Tekstslide
Slide 25 - Tekstslide
Slide 26 - Tekstslide
Slide 27 - Tekstslide
Slide 28 - Tekstslide
Slide 29 - Tekstslide
Slide 30 - Tekstslide
Slide 31 - Tekstslide
Slide 32 - Tekstslide
1. Chromosomen in een zaadcel komen enkelvoudig voor. 2. In een bevruchte eicel komen genen in paren voor.
A
beide waar
B
beide nietwaar
C
1 waar
2 nietwaar
D
1 nietwaar
2 waar
Slide 33 - Quizvraag
Bij een twee-eiige tweeling is:
A
Het genotype en fenotype hetzelfde
B
Alleen fenotype hetzelfde
C
Genotype en fenotype verschillend
D
Alleen fenotype verschillend
Slide 34 - Quizvraag
Bij een een-eiige tweeling is het...
A
... genotype en fenotype hetzelfde
B
... genotype hetzelfde, fenotype verschillend
C
... genotype en fenotype verschillend
D
... fenotype hetzelfde, genotype verschillend
Slide 35 - Quizvraag
Zelfstandig verder
Bs 1 en 2 zijn nu afgerond. Lees bs 2 goed door en maak aantekeningen van de belangrijke zaken. Ga daarna aan de slag met de opdrachten (zie studiewijzer)