Woordsoorten

Hulpwerkwoord (hww)
Soms wordt het zelfstandig werkwoord een handje geholpen door een ander werkwoord. Zo'n werkwoord heet een hulpwerkwoord (hww). Het hulpwerkwoord kun je weglaten.
  • De geit heeft gegeten. (Het hulpwerkwoord maakt duidelijk dat de geit klaar is.)
  • De koe zal niet lang meer leven. (Het hulpwerkwoord vertelt iets over de toekomst.)
  • De hond wil rennen. (Het hulpwerkwoord vertelt iets extra's.)
  • De kat wordt gebeten. (Het hulpwerkwoord vertelt dat de kat niet zelf bijt.)

1 / 10
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 1

In deze les zitten 10 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Hulpwerkwoord (hww)
Soms wordt het zelfstandig werkwoord een handje geholpen door een ander werkwoord. Zo'n werkwoord heet een hulpwerkwoord (hww). Het hulpwerkwoord kun je weglaten.
  • De geit heeft gegeten. (Het hulpwerkwoord maakt duidelijk dat de geit klaar is.)
  • De koe zal niet lang meer leven. (Het hulpwerkwoord vertelt iets over de toekomst.)
  • De hond wil rennen. (Het hulpwerkwoord vertelt iets extra's.)
  • De kat wordt gebeten. (Het hulpwerkwoord vertelt dat de kat niet zelf bijt.)

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Zelfstandig werkwoord
  • Een zelfstandig werkwoord is het belangrijkste werkwoord in de zin.
  • Er staat altijd maar één zelfstandig werkwoord in een zin!
  • Heeft een zin maar één werkwoord? Dan is het altijd een zelfstandig werkwoord.
  • Zijn er meer werkwoorden in de zin? Dan zijn dit hulpwerkwoorden. 

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Hulpwerkwoorden
  • Een hulpwerkwoord is een werkwoord dat samen met een zelfstandig werkwoord het werkwoordelijk gezegde vormt. 
  • Een hulpwerkwoord staat dus nooit alleen in een zin. Het zegt iets over de tijd waarin de zin staat. 
  • De hulpwerkwoorden hebben, zijn en worden vind je samen met een voltooid deelwoord. 
  • Bij kunnen, willen, zullen, mogen, moeten en hoeven is dit het hele werkwoord (infinitief).



Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Persoonlijk voornaamwoord
Verwijst meestal naar één of meer personen/ voorwerpen/ zaken.

Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Persoonlijk voornaamwoord
Enkelvoud
Meervoud
Verwijst naar iemand
Ik houd van chocola.
Ik, jij, je, u, hij, zij, ze, het
--> Onderwerp
Houden jullie van chocola?
Wij, we, jullie, u, zij, ze
--> Onderwerp
Ik ga samen met hem.
Mij, me, jou, je, u, hem, haar, het
--> Geen onderwerp
Spreken we bij ons af? 
Ons, jullie, u, hun, hen, ze

--> Geen onderwerp
Verwijst naar iets
Mag ik die nietmachine even, ik heb hem nodig. 
Fenna heeft nieuwe sneakers! Ik vind ze heel mooi.

Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Persoonlijk voornaamwoord

Slide 6 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Welkom bij de les
Log in op je I pad: Havo/Vwo boek. Cursus 5
Klik vervolgens op bijwoorden.

Slide 7 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Het bijwoord (bw)
Een bijwoord zegt iets over hoe, wanneer, waar iets gebeurt. Een bijwoord kan iets zeggen over alle andere woordsoorten BEHALVE over een zelfstandig naamwoord (want dat doet het bijvoeglijk naamwoord al).
Voorbeeld: 
  • Gisteren speelden wij voetbal met mijn vrienden.
  • Wij vonden het avond maaltijd heel erg lekker
  • Het lokaal hiernaast is mooi ingericht.

Slide 8 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Bijwoord
Veel woorden die in hun eentje een zinsdeel kunnen vormen, zijn bijwoorden. Enkele voorbeelden: nu, straks, niet, beslist, bijna, graag, nooit, daar, hiernaast, ergens:

Misschien / vindt hij / ooit / ergens / het antwoord dat hij zoekt.

Slide 9 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Lees de zinnen en zoek de bijwoorden.

  1. Het water is tijdelijk afgesloten.
  2. De muziekdocent heeft Julian geduldig geholpen.
  3. Jullie moeten de buren niets beloven.


Slide 10 - Tekstslide

Hier beschrijf je de leerdoelen van deze les.