Nederlands 3 havo Fictie literaire begrippen vervolg
Les literaire begrippen
3H/V
1 / 22
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3
In deze les zitten 22 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 4 videos.
Lesduur is: 50 min
Onderdelen in deze les
Les literaire begrippen
3H/V
Slide 1 - Tekstslide
Personages
Je hebt in een verhaal verschillende personages. Naast het benoemen van het soort personage, ga je ook hun rollen inzichtelijk maken. Kijk hiervoor de volgende video:
Slide 2 - Tekstslide
Slide 3 - Video
Perspectief en vertelsituatie
Door wiens ogen beleef jij het verhaal (een ‘ik+naam’; een ‘hij/zij+naam’; meerdere ‘ikken en/of hij/zij’s’?) én wie jou in het boek het verhaal vertelt.
Bekijk het volgende filmpje voor meer uitleg over perspectief.
Slide 4 - Tekstslide
Slide 5 - Video
Tijd
Vertelde tijd
Verteltijd in te gaan
Historische tijd
Kijk het volgende filmpje voor meer uitleg:
Slide 6 - Tekstslide
Slide 7 - Video
Stijl
Welk soort taal gebruikt de schrijver?
Heel beeldend of juist heel kort en zakelijk?
Realistisch of poëtisch?
Met veel dialogen of heel indirect?
Slide 8 - Tekstslide
Motieven
Welke zaken keren steeds terug in het verhaal?
Bijvoorbeeld: bepaalde tegenstellingen, uitspraken, handelingen/acties, gedachtes of ideeën (van een personage)
Een voorbeeld: de voortdurende tweestrijd van de hoofdpersoon in het verhaal "Dilemma"; tussen outsider of populair zijn; vertellen of zwijgen; zijn eigen ideeën en de werkelijkheid; boeken en het journaal; zijn (enige) vriend of de massa etc.
Slide 9 - Tekstslide
Thema
Waar gaat het boek écht over. Bijvoorbeeld: ziekte, dood, liefde.
Wat zou er op een ‘teksttegeltje’ bij het boek kunnen?
Bekijk de volgende video voor meer uitleg over thema en motief:
Slide 10 - Tekstslide
Slide 11 - Video
Je gaat een fragment lezen uit het boek
'De martelaren van Chatila' van Kare
Bluitgen. Daarna wordt er een aantal
vragen gesteld, waar je door oefent
met de literaire begrippen.
Slide 12 - Tekstslide
Slide 13 - Tekstslide
Slide 14 - Tekstslide
Kies twee woorden uit die jij vindt passen bij het verhaal: fictie, non-fictie, realistisch, niet-realistisch/fantasie. Leg per woord met een voorbeeld uit het verhaal uit waarom jij dat vindt.
Slide 15 - Open vraag
Wie is de hoofdpersoon in dit verhaal?
Slide 16 - Open vraag
Vanuit welk perspectief/ vertelstandpunt is het verhaal geschreven?
A
ik-vertelsituatie
B
hij/zij-vertelsituatie
C
alwetende verteller
D
meervoudige vertelsituatie
Slide 17 - Quizvraag
Van welke persoon/personen krijgen wij de gedachten en gevoelens te lezen?
A
Martin
B
Jihad
C
Preben Hvid
Slide 18 - Quizvraag
Geef een citaat uit de tekst waar je gedachten of gevoelens van deze persoon/personen te lezen krijgt.
Slide 19 - Open vraag
Bijfiguren kunnen verschillende rollen hebben: helper, tegenstander. Geef van beide een voorbeeld en leg uit waarom je voor deze personages gekozen hebt.
Slide 20 - Open vraag
Verloopt de tijd in dit verhaal chronologisch? Leg uit waarom de tijd wel of niet chronologisch verloopt.