Quizvragen over paragraaf 1-2

Wat te doen?
Bespreken Huiswerk Hoofdstuk 2  paragraaf 2  4, 8, 9, 10 en 12
quiz paragraaf 1 en 2

Dan weekend
1 / 27
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolvmbo gLeerjaar 2

In deze les zitten 27 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Wat te doen?
Bespreken Huiswerk Hoofdstuk 2  paragraaf 2  4, 8, 9, 10 en 12
quiz paragraaf 1 en 2

Dan weekend

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Tekstslide

Begrip: behoefte
Behoefte: alles wat je nodig hebt of waar je naar verlangt.

Slide 3 - Tekstslide

In je behoeften voorzien
Consumeren
Zelfvoorziening

Slide 4 - Tekstslide

Schaarste
  • Middelen (geld) zijn beperkt
  • Behoeften zijn oneindig
  • Gevolg: schaarste = je hebt niet genoeg middelen om in je behoeften te voorzien

Slide 5 - Tekstslide

Produceren
  • Produceren = het maken van goederen en het leveren van diensten. 

Slide 6 - Tekstslide

Productie
We maken onderscheid tussen:
- Betaalde productie, iets doen of maken tegen betaling
- Onbetaalde prodcutie, iets doen of maken zonder betaald te worden

Slide 7 - Tekstslide

Een broodje in de Aula kopen is
A
Zelfvoorziening
B
Consumeren

Slide 8 - Quizvraag

Onbetaalde productie
Betaalde productie

Slide 9 - Sleepvraag

Kun je door de natuur consumeren?
A
Nee
B
Ja

Slide 10 - Quizvraag

Consumeren betekent: een behoefte bevredigen
A
Waar
B
Niet waar

Slide 11 - Quizvraag

Wat is produceren
A
Iets kopen
B
Iets gebruiken
C
Produceren is gratis
D
Iets doen of maken voor de bevrediging van behoeften

Slide 12 - Quizvraag

Tussendoor wil iedereen wat eten, dat is
A
consumeren
B
een behoefte
C
produceren

Slide 13 - Quizvraag

Wat is onbetaalde productie
A
De productie op het wek
B
De productie die jezelf thuis doet
C
Een schoonmaakster thuis
D
Iemand die komt oppassen op de k...

Slide 14 - Quizvraag

Een broodje pindakaas eten is
A
consumeren
B
behoefte
C
produceren

Slide 15 - Quizvraag

In de economie betekent schaarste:
A
Dat iets zeldzaam is (zoals diamanten)
B
Dat iets heel kostbaar/duur is (zoals goud)
C
Dat is iets op kan gaan (zoals olie)
D
Dat je iets moet inleveren (tijd/geld) om het te krijgen

Slide 16 - Quizvraag

Onbetaalde productie
productie thuis zoals:

- eten koken
- de was doen
- kinderen verzorgen
- fiets repareren

Je produceert voor je eigen behoefte of voor elkaars (gezin) behoefte

Slide 17 - Tekstslide

Slide 18 - Tekstslide

Bij onbetaalde productie zijn nodig:
Onbetaalde productie
  1. arbeid nodig (onbetaald)
  2. hulpmiddelen nodig/gereedschap (strijkijzer)
  3. natuur nodig (water anders kan je niet koken, zonder zon geen voedsel)

Slide 19 - Tekstslide

Betaalde of onbetaalde arbeid?
De leraar die jou les geeft.
A
betaalde arbeid
B
onbetaalde arbeid

Slide 20 - Quizvraag

Een timmerman
A
Kapitaal
B
Arbeid
C
Natuur
D
Ondernemerschap

Slide 21 - Quizvraag

Vrijwilligerswerk is een voorbeeld van
A
Betaalde arbeid
B
Onbetaalde arbeid

Slide 22 - Quizvraag

Consumeren
Investeren
Consumeren
Investeren
Henk laat zijn haren knippen bij de kapper
De McDonalds koopt een nieuwe koeling
WereDi koopt een pooltafel voor de personeelsruimte
Jetje koopt 3 hamburgers om te delen met vrienden

Slide 23 - Sleepvraag

Behoefte
Consumeren
Produceren
Het gemis van iets wat je graag wilt hebben of doen.
Een behoefte vervullen.
Iets doen of maken voor het vervullen van een behoefte.

Slide 24 - Sleepvraag

consumeren
produceren
Het maken van goederen en diensten
Het gebruiken van goederen en diensten

Slide 25 - Sleepvraag

Appelbomen
A
Kapitaal
B
Arbeid
C
Natuur
D
Ondernemerschap

Slide 26 - Quizvraag

Eten is een
A
middel
B
alternatief aanwendbaar
C
behoefte

Slide 27 - Quizvraag