tegenwoordige-, verleden- en voltooide tijd
1 / 12
Lesduur is: 15 minOnderdelen in deze les
Slide 1 - Tekstslide
Slide 2 - Tekstslide
Slide 3 - Tekstslide
De lerares Nederlands ontleedt eerst een paar zinnen op het smartbord als voorbeeld.
________
A
tegenwoordige tijd
B
voltooide tijd
C
verleden tijd
Slide 4 - Quizvraag
In de biologieles hebben we een kikker ontleed.
________
A
tegenwoordige tijd
B
voltooide tijd
C
verleden tijd
Slide 5 - Quizvraag
Vul het voltooid deelwoord in.
Ik heb wel 10 minuten ...(fietsen)
Ik heb wel 10 minuten ...(fietsen)
Slide 6 - Open vraag
Verleden tijd:
De kachels........(branden) de hele nacht.
De kachels........(branden) de hele nacht.
Slide 7 - Open vraag
In welke tijd staat het werkwoord?
De kip loopt naar het hok.
De kip loopt naar het hok.
Slide 8 - Open vraag
In welke tijd staat het werkwoord?
In de winter sneeuwde het soms.
In de winter sneeuwde het soms.
Slide 9 - Open vraag
In welke tijd staat het werkwoord?
De bakker bakt lekkere broodjes.
De bakker bakt lekkere broodjes.
Slide 10 - Open vraag
In welke tijd staat het werkwoord?
De kinderen zijn naar school gefietst.
De kinderen zijn naar school gefietst.
