spelling (H3.8)

Wat gaan we doen?
  • 10 min. lezen
  • Spreekwoord
  • Uitleg sterke werkwoorden
  • Aan het werk 
1 / 39
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 1

In deze les zitten 39 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Wat gaan we doen?
  • 10 min. lezen
  • Spreekwoord
  • Uitleg sterke werkwoorden
  • Aan het werk 

Slide 1 - Tekstslide

Lezen
timer
10:00

Slide 2 - Tekstslide

Met vuur spelen.

Slide 3 - Tekstslide

Met vuur spelen.
= gevaarlijke dingen doen

Slide 4 - Tekstslide

Doel van de les
Je leert hoe je sterke werkwoorden in de verleden tijd schrijft.

Slide 5 - Tekstslide

Wat zijn werkwoorden?

Slide 6 - Woordweb

Sterk
-> is STERK genoeg om zichzelf van klank te laten veranderen

lopen - liepen - gelopen
dragen - droegen - gedragen
hangen - hingen - gehangen

Zwak
-> te ZWAK om van klank te veranderen = blijft hetzelfde


bakken - bakte - gebakken
fietsen - fietste - gefietst
ruziën - ruzieden - geruzied

Slide 7 - Tekstslide

Sterke werkwoorden (2)
-d of -t aan het einde van een sterk werkwoord?
-> maak het werkwoord langer, dan hoor je een -d of een -t.

vond of vont? -> vonden -> dus een -d

Slide 8 - Tekstslide

Sterke werkwoorden (3)
In de tegenwoordige tijd verandert de -v aan het eind van de stam in een -f en de -z in een -s. Dit is in de verleden tijd ook zo.

blijven - blijf - bleef
lezen - lees - las

Slide 9 - Tekstslide

Slide 10 - Tekstslide

Opdracht: sterke werkwoorden
Bedenk met je tafelgroepje zo snel mogelijk 8 sterke werkwoorden. Heb je er 8 opgeschreven, dan gaat je hele groepje staan. Noteer de werkwoorden in de tegenwoordige tijd.                                     

                                    Je wacht even rustig tot de rest klaar is.



timer
2:30

Slide 11 - Tekstslide

Aan de slag H3.8
Wat: BK: opdracht 1, 2, 3, 4, 5, 7 (blz. 177-179)
           KGT: opdracht 1, 3, 4, 5 (blz. 255-258)
Hoe: 10 min. in stilte. Daarna mag je overleggen in je tafelgroep.
Klaar? Lezen in je leesboek.

Let op: tweede week na de meivakantie Boekendoos maken! = Dus boek uit
timer
10:00

Slide 12 - Tekstslide

Wat gaan we doen?
  • 10 min. lezen
  • Spreekwoord
  • Nieuws kijken
  • Woordle

Slide 13 - Tekstslide

Lezen
timer
10:00

Slide 14 - Tekstslide

Geld in het water gooien.

Slide 15 - Tekstslide

Geld in het water gooien.
= geld verspillen

Slide 16 - Tekstslide

Slide 17 - Link

Slide 18 - Link

Wat gaan we doen?
  • 10 min. lezen
  • Spreekwoord
  • Spelling H3.8 -> zelfstandig naamwoord -en
  • Aan de slag

Slide 19 - Tekstslide

Lezen
timer
10:00

Slide 20 - Tekstslide

Op een houtje bijten.

Slide 21 - Tekstslide

Op een houtje bijten.
= niets te eten hebben, armoede lijden

Slide 22 - Tekstslide

Wat is een zelfstandig naamwoord?

Slide 23 - Woordweb

Zelfstandig naamwoord (1)
Mensen, dieren, planten, dingen (én eigennamen).

De meeste zelfstandige naamwoorden kun je in het meervoud zetten.

(de leerling - de leerlingen)


Slide 24 - Tekstslide

Zelfstandig naamwoord (2)
Let goed op de spelling in de meervoudsvorm. Soms verandert er iets.

- Een letter kan veranderen:                     de neus - de neuzen
- Een letter kan worden toegevoegd:   de kat - de katten
- Een letter kan worden weggelaten:   de muur - de muren

Slide 25 - Tekstslide

Wat is het zelfstandig naamwoord?

  1. In de vakantie ging ik de hele dag Netflix kijken.
  2. Ik ben vergeten de planten water te geven.
  3. De zon komt om 06:00 uur op.

Slide 26 - Tekstslide

Aan de slag H3.8
Wat: BK: opdracht 8, 9, 10, 12 (blz. 179-182)
           KGT: opdracht 7, 8, 9, 11, 12 (blz. 258-261)
Hoe: 10 min. in stilte. Daarna mag je overleggen in je tafelgroep.
Klaar? Lezen in je leesboek.
Bovenstaand is huiswerk voor de volgende les.

Let op: volgende week beginnen we met de Boekendoos maken! = Dus boek uit
timer
10:00

Slide 27 - Tekstslide

Wat gaan we doen?
  • Lezen
  • Spreekwoord
  • Korte herhaling Woorden H3.5 en Spelling H3.8
  • Test Jezelf Spelling H3.8 maken 
  • Woordjes leren

Slide 28 - Tekstslide

Lezen
timer
10:00

Slide 29 - Tekstslide

Het is één pot nat.

Slide 30 - Tekstslide

Het is één pot nat.
= het is allemaal hetzelfde, het komt op hetzelfde neer

Slide 31 - Tekstslide

Tegenstellingen
Woorden die het tegenovergestelde van elkaar betekenen. 



donker - licht
rijk - arm
groot - klein

Slide 32 - Tekstslide

Sterk
-> is STERK genoeg om zichzelf van klank te laten veranderen

lopen - liepen - gelopen
dragen - droegen - gedragen
hangen - hingen - gehangen

Zwak
-> te ZWAK om van klank te veranderen = blijft hetzelfde


bakken - bakte - gebakken
fietsen - fietste - gefietst
ruziën - ruzieden - geruzied

Slide 33 - Tekstslide

Sterke werkwoorden (2)
-d of -t aan het einde van een sterk werkwoord?
-> maak het werkwoord langer, dan hoor je een -d of een -t.

vond of vont? -> vonden -> dus een -d

Slide 34 - Tekstslide

Sterke werkwoorden (3)
In de tegenwoordige tijd verandert de -v aan het eind van de stam in een -f en de -z in een -s. Dit is in de verleden tijd ook zo.

blijven - blijf - bleef
lezen - lees - las

Slide 35 - Tekstslide

Zelfstandig naamwoord (1)
Mensen, dieren, planten, dingen (én eigennamen).

De meeste zelfstandige naamwoorden kun je in het meervoud zetten.

(de leerling - de leerlingen)


Slide 36 - Tekstslide

Zelfstandig naamwoord (2)
Let goed op de spelling in de meervoudsvorm. Soms verandert er iets.

- Een letter kan veranderen:                     de neus - de neuzen
- Een letter kan worden toegevoegd:   de kat - de katten
- Een letter kan worden weggelaten:   de muur - de muren

Slide 37 - Tekstslide

Aan de slag H3.8
Wat: Test Jezelf Spelling maken in de online methode.
Hoe: 10 min. in stilte. 
Klaar? Woordjes leren/lezen in je leesboek.


timer
10:00

Slide 38 - Tekstslide

placemat!

Slide 39 - Tekstslide