Taal in beeld: toetsvoorbereiding blok 6

Lijdend voorwerp en meewerkend voorwerp

Onderwerp = Wie?
Gezegde = Alle werkwoorden
Lijdend voorwerp = Wat/wie + gezegde + onderwerp
Meewerkend voorwerp = Aan wie + gezegde + onderwerp + lijdend voorwerp




 


1 / 25
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsBasisschoolGroep 7

In deze les zitten 25 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Lijdend voorwerp en meewerkend voorwerp

Onderwerp = Wie?
Gezegde = Alle werkwoorden
Lijdend voorwerp = Wat/wie + gezegde + onderwerp
Meewerkend voorwerp = Aan wie + gezegde + onderwerp + lijdend voorwerp




 


Slide 1 - Tekstslide

Wat is het lijdend voorwerp?

Sophie doet jou de groeten.
A
Geen lijdend voorwerp
B
jou
C
Sophie
D
de groeten

Slide 2 - Quizvraag

Wat is het meewerkend voorwerp?

Sophie doet jou de groeten.
A
Geen meewerkend voorwerp
B
jou
C
Sophie
D
de groeten

Slide 3 - Quizvraag

Wat is het lijdend voorwerp (LV) in de zin:

Mag ik u een kopje koffie aanbieden?

Slide 4 - Open vraag

Wat is het meewerkend voorwerp (MV) in de zin:

Het verlegen jongetje gaf ik een schouderklopje.

Slide 5 - Open vraag

Wat is het meewerkend voorwerp?
De ober heeft eindelijk een glas cola voor Meindert ingeschonken.

Slide 6 - Open vraag

Wat is het lijdend voorwerp?

Hij geeft zijn zus een knuffel.

Slide 7 - Open vraag

Wat is het meewerkend voorwerp?

Hij geeft zijn zus een knuffel.

Slide 8 - Open vraag

Wat is het lijdend voorwerp in de volgende zin:

De politieagent gaf de foutparkeerder een flinke boete.

Slide 9 - Open vraag

Wat is het meewerkend voorwerp in de volgende zin:

De politieagent gaf de foutparkeerder een flinke boete.

Slide 10 - Open vraag

De lerares geeft alle leerlingen een toets.
persoonsvorm
onderwerp
lijdend voorwerp
meewerkend voorwerp
gezegde

Slide 11 - Sleepvraag

Zoë en stan slaan de boom met een stok
persoonsvorm
onderwerp
lijdend voorwerp
meewerkend voorwerp
gezegde

Slide 12 - Sleepvraag

De meester moet haar de taalles uitleggen
persoonsvorm
onderwerp
lijdend voorwerp
meewerkend voorwerp
gezegde

Slide 13 - Sleepvraag

Maak een zin met 'de vis' als lijdend voorwerp.

Slide 14 - Open vraag

Maak een zin met 'de vis' als meewerkend voorwerp.

Slide 15 - Open vraag

Doel van de les:
Ik kan een bepaling van plaats en een bepaling van tijd vinden in een zin.

Slide 16 - Tekstslide

Slide 17 - Tekstslide

Wat is de bepaling van plaats in deze zin?
De kinderen werken vandaag thuis.
A
De kinderen
B
werken
C
vandaag
D
thuis

Slide 18 - Quizvraag

Wat is de bepaling van tijd in deze zin?
De kinderen werken vandaag thuis.
A
De kinderen
B
werken
C
vandaag
D
thuis

Slide 19 - Quizvraag

Wat is de bepaling van plaats?
Gisteren heb ik pannenkoeken gegeten bij mijn oma.

Slide 20 - Open vraag

Wat is de bepaling van tijd?
Volgende week gaan we op vakantie.

Slide 21 - Open vraag

Wat is de bepaling van plaats?
Tilly schrijft een gedicht in haar schrift.

Slide 22 - Open vraag

Wat is de bepaling (van tijd) ?
Eergisteren kreeg ik een nieuwe hond.

Slide 23 - Open vraag

Wat is de bepaling van plaats?
Alle hardlopers hebben een nummer op hun rug.

Slide 24 - Open vraag

Wat is de bepaling van tijd?
Drie dagen geleden vierde hij zijn verjaardag.

Slide 25 - Open vraag