Beeldspraak 2: vergelijking, metafoor en personificatie

Welkom bij Nederlands
Wat heb je nodig:

-laptop
-lesboek, schrift + pen


1 / 21
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2,3

In deze les zitten 21 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Welkom bij Nederlands
Wat heb je nodig:

-laptop
-lesboek, schrift + pen


Slide 1 - Tekstslide

Programma
 
  • Vlogboek: lezen en de toekomst
  • Lesdoel
  • Terugblik uitleg vergelijking, metafoor, personificatie
  • Oefenen 
  • Zelfstandig werken
  • Evaluatie

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Video

Wist je dat .......
... leerlingen die fictieboeken lezen een grotere kans hebben om hun schooldiploma te halen;

... het lezen van een fictieboek je helpt bij andere vakken op school;


Slide 4 - Tekstslide

Wist je dat .......
... lezen je denken verruimt;

... je welzijn bevordert;

.... door te lezen, je anderen beter begrijpt;


Slide 5 - Tekstslide

Vergelijking, metafoor en personificatie 

Slide 6 - Tekstslide

Leerdoelen

Je leert over vergelijkingen, metaforen en personificaties.

Je leert over figuurlijk taalgebruik.

Slide 7 - Tekstslide

Terugblik vorige les

Slide 8 - Tekstslide

Vergelijking
In een vergelijking zet je twee dingen naast elkaar die op elkaar lijken: het object (o) en het beeld (b). Een paar voorbeelden:
– De winnaar van de talentenjacht (o) was zo trots als een pauw (b).
– Zijn hoofd (o) lijkt wel een varkenskop (b); er zit zowat geen haar meer op.
– Wat een boom (b) van een kerel (o)! 
– Het leven (o) is net een krentenbol (b), met af en toe een hard stukje.

Het object is iets uit de werkelijkheid, bijvoorbeeld de winnaar van de talentenjacht. Het beeld is iets waar het object op lijkt, bijvoorbeeld een pauw.
Om object en beeld met elkaar te verbinden, gebruik je: als (een) …, lijkt wel (een) …, zo … als (een) ..., een … van (een) …, … is net ….

Slide 9 - Tekstslide

Metafoor
Bij een metafoor vallen object en beeld samen. Je vervangt dan het object helemaal door het beeld; in plaats van die rots zeg je bijvoorbeeld:
- Van veraf is die rots (o) net een olifant (b).
– Zullen we die olifant eens beklimmen?

Metaforen komen vaak voor als spreekwoord:
– Als het kalf verdronken is, dempt men de put.
Dit betekent: Pas nadat er iets fout is gegaan, neemt men maatregelen.
– Je moet een gegeven paard niet in de bek kijken.
Dit betekent: Je mag niet klagen over de kwaliteit van iets wat je gekregen hebt.

Slide 10 - Tekstslide

Personificatie
Bij een personificatie geef je een voorwerp, plant, dier of abstract begrip (liefde, verdriet) menselijke eigenschappen:
– De zon doet zijn best tevoorschijn te komen.
– De toekomst lacht me tegemoet.

Een metafoor en een personificatie zijn – net als een vergelijking – vormen van beeldspraak. Beeldspraak is altijd figuurlijk taalgebruik.

Slide 11 - Tekstslide

Zo doof als een...
A
kabouter
B
spin
C
mol
D
kwartel

Slide 12 - Quizvraag

Zo doof als een kwartel.

Dit is een
A
vergelijking
B
metafoor
C
personificatie

Slide 13 - Quizvraag

Mijn opa was zo rond als een tonnetje!
Bij een vergelijking heb je....
A
een object (de werkelijkheid) en een subject (beeld)
B
alleen maar een beeld
C
een kenmerk van een persoon op een levenloos ding

Slide 14 - Quizvraag

De samenleving is ziek
A
is een metafoor
B
is een vergelijking
C
is een personificatie

Slide 15 - Quizvraag

De wind huilt...
A
metafoor
B
personificatie
C
vergelijking

Slide 16 - Quizvraag

Metafoor en personificatie
  • Een metafoor lijkt op een vergelijking, maar het object (dat wat echt is) ontbreekt in een zin.
  • Spreekwoorden en uitdrukkingen zijn metaforen.
  • Bij een personificatie geef je menselijke eigenschappen aan een concreet voorwerp of iets abstracts.

Slide 17 - Tekstslide

Slide 18 - Video

Aan het werk!
A: H1, opdracht 1 t/m 6, blz. 24 + H3, opdracht 1 t/m 4, blz.88
HA: H1, opdracht 1 t/m 4, blz. 24
H2, opdracht 1 t/m 4, blz. 56
TH: H2, opdrachten, blz. 52
H3, opdracht 1 t/m 4, blz. 80

timer
25:00
Woordenschat

Slide 19 - Tekstslide

Toets Woordenschat (oranje)
A: H1, H3 en H4
HA: H1, H2, H3 en H4
TH: H2, H3, H4, H5 en H6
Week 20 (16 mei 2023)

Slide 20 - Tekstslide

Evaluatie
Heb je je leerdoelen gehaald?

Je leert over vergelijkingen, metaforen en personificaties.
Je leert over figuurlijk taalgebruik.

Slide 21 - Tekstslide