2. Argument, tegenargument, weerlegging
-
Argument: de reden waarom je iets vindt
--> signaalwoorden: want, omdat, namelijk, aangezien,
immers
- Objectief argument: gebaseerd op feiten (eventueel gesteund door onderzoek
- Subjectief argument: gebaseerd op iets persoonlijks (ervaring, overtuiging, normen en waarden)