In deze les zitten 32 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 30 min
Onderdelen in deze les
Komma, dubbele punt, aanhalingstekens, puntkomma
H5 - Spelling
3VWO
Slide 1 - Tekstslide
Bekijk deze twee zinnen:
a De bananen, die al bruin en zacht zijn geworden, ga ik niet meer opeten.
b De bananen die al bruin en zacht zijn geworden, ga ik niet meer opeten.
Slide 2 - Tekstslide
Even een makkelijk begin: Hoe heten de leestekens die hierboven staan? Sleep de juiste naam naar het juiste leesteken.
aanhalingsteken
komma
punt
puntkomma
vraagteken
Slide 3 - Sleepvraag
Leestekens (bijvoorbeeld punt, vraagteken en uitroepteken) helpen bij het lezen van een tekst.
Hieronder staan de regels voor de moeilijkste gevallen.
Slide 4 - Tekstslide
Een komma geeft een rust in de zin aan. Je gebruikt een komma
voor of na een aanspreking: – Zeg, zou u donateur willen worden van het Wereld Natuur Fonds, mevrouw?
Slide 5 - Tekstslide
Een komma geeft een rust in de zin aan. Je gebruikt een komma
tussen de delen van een opsomming (maar niet voor en); – In mijn achtertuin staan vaste planten, enkele struiken en een paar bomen.
Slide 6 - Tekstslide
Een komma geeft een rust in de zin aan. Je gebruikt een komma
tussen twee persoonsvormen: – Als we niet minder plastic gebruiken, wordt de plasticsoep in de oceaan nog groter.
Slide 7 - Tekstslide
Een komma geeft een rust in de zin aan. Je gebruikt een komma
tussen de hoofdzin en een bijzin, als de delen lang zijn: – Lenie ’t Hart werd in 1996 benoemd tot officier in de Orde van Oranje-Nassau, omdat ze zich decennialang had ingezet voor de zeehondenopvang. Maar: Ik vind dat zo’n onderscheiding dik verdiend is.
Slide 8 - Tekstslide
Een komma geeft een rust in de zin aan. Je gebruikt een komma
voor en achter een bijstelling: – Greenpeace, de bekende milieuorganisatie, protesteert al jaren tegen transporten van radioactief afval.
Slide 9 - Tekstslide
Een komma geeft aan dat:
A
er een nieuwe zin komt
B
je even moet wachten voor je verder leest
C
dat er een nieuwe alinea komt
Slide 10 - Quizvraag
Voor 'want' en 'omdat' zet je een komma.
A
waar
B
niet waar
Slide 11 - Quizvraag
Voor het woordje 'en' komt ........ komma.
A
geen
B
een
Slide 12 - Quizvraag
Ik heb jarenlang kunnen, genieten van spaghetti.
Het kommagebruik in deze zin is
A
Juist
B
Onjuist
Slide 13 - Quizvraag
Een dubbele punt dient om iets aan te kondigen:
een citaat (directe rede): – De leraar biologie zei: ‘De korenwolf komt alleen in Limburg voor.’
Slide 14 - Tekstslide
Een dubbele punt dient om iets aan te kondigen:
een gedachte (let op: bij een gedachte gebruik je geen aanhalingstekens): – Kelsy dacht: wat interesseert mij dat nou helemaal.
Slide 15 - Tekstslide
Een dubbele punt dient om iets aan te kondigen:
een opsomming: – Deze grote zoogdieren worden het meest bedreigd met uitsterven: de Siberische tijger, de berggorilla en de Javaanse neushoorn. Maar: Het meest bedreigd met uitsterven worden de Siberische tijger, de berggorilla en de Javaanse neushoorn. (niet-aangekondigde opsomming)
Slide 16 - Tekstslide
Een dubbele punt dient om iets aan te kondigen:
een uitleg of toelichting: – Ik hoop dat de wolf zich niet in Nederland vestigt: wolven bijten heel vaak schapen dood.
Slide 17 - Tekstslide
Wanneer gebruik je GEEN dubbele punt?
A
voor een citaat
B
tussen twee hoofdzinnen die sterk met elkaar samenhangen
C
voor een opsomming
D
voor een gedachte
Slide 18 - Quizvraag
Aanhalingstekens gebruik je
bij citaten (kijk goed naar de voorbeeldzinnen): – ‘Ik ga een hamster kopen’, zei Melissa. ‘Gaan jullie mee?’ – 'Goed,' antwoordde Roos, 'al snap ik niet wat je met zo'n beest moet.' – ‘Hoepel dan maar op!’ schreeuwde Melissa boos.
Slide 19 - Tekstslide
Aanhalingstekens gebruik je
als het woord zelf bedoeld wordt en niet de betekenis: – Met hoeveel r’en schrijf je ‘concurrentie’?
Slide 20 - Tekstslide
Aanhalingstekens gebruik je
als het woord op een speciale manier (bijvoorbeeld spottend or sarcastisch) gebruikt wordt: – Toen de halve klas een onvoldoende had, zei mevrouw Wijsman dat we weer ‘uitstekend’ gepresteerd hadden.
Slide 21 - Tekstslide
Waar komen de aanhalingstekens?
A
'Wat voor smaak pizza wil jij?'
B
'Wat voor smaak pizza wil jij'?
Slide 22 - Quizvraag
In welke zin worden aanhalingstekens juist gebruikt?
A
'Jeroen zei de docent pak even een leesboek uit de kast.'
B
'Jeroen' zei de docent 'pak even een boek uit de kast.'
C
'Jeroen', zei de docent, 'pak even een boek uit de kast'.
D
'Jeroen,' zei de docent, 'pak even een boek uit de kast.'
Slide 23 - Quizvraag
In welke zin staan de aanhalingstekens ('...') goed?
A
Wat eet je toch weer 'gezond'! (broodje hamburger met friet).
B
Wat eet je toch weer gezond! (broodje hamburger met friet).
C
Wat eet je 'toch' weer gezond! (broodje hamburger met friet).
D
Wat eet je toch 'weer' gezond'! (broodje hamburger met friet).
Slide 24 - Quizvraag
Een puntkomma gebruik je
tussen hoofdzinnen die sterker met elkaar samenhangen dan losse zinnen: – Mijn vriendin wilde de tent opzetten onder een hoge boom; dat leek mij niet zo verstandig.
Slide 25 - Tekstslide
Een puntkomma gebruik je
als afsluiting van de onderdelen van lange opsommingen die onder elkaar staan. Het laatste onderdeel krijgt als afsluiting een punt. Kijk voor een voorbeeld naar de opsomming in de uitleg bij opdracht 1.
Slide 26 - Tekstslide
Waardoor kun je vaak een puntkomma vervangen?
A
een komma
B
en
C
je kunt de puntkomma niet vervangen
Slide 27 - Quizvraag
Alles door elkaar
dubbele punt
Aanhalingstekens
Komma
puntkomma
om aan te geven dat je het woord en niet de betekenis van het woord bedoelt.
Voor een voegwoord als 'maar', 'omdat', 'want' en 'daarom'.
Voor een opsomming die aangekondigd is
Tussen twee zinnen die bij elkaar horen.
Voor een citaat.
Om aan te geven dat iets gezegd wordt.
Slide 28 - Sleepvraag
Kies het juiste leesteken op de plaats van de *: Ik ga echt geen boeken van Harry Potter lezen * ik vind die verhalen veel te onwaarschijnlijk.
A
komma
B
puntkomma
C
dubbele punt
Slide 29 - Quizvraag
Als Irina vaker zou trainen * zou ze volgend jaar zeker in Dames 1 spelen.
A
komma
B
puntkomma
C
dubbele punt
Slide 30 - Quizvraag
Niet waar
Waar
Een zin eindigt altijd met een punt.
Tussen twee persoonsvormen zet je een komma.
Als je iemand aanspreekt, zet je een uitroepteken achter zijn of haar naam.
Een uitroepteken gebruik je bij een vraag.
Aanhalingstekens gebruik je als je een stukje tekst letterlijk overneemt.
Voor woorden zoals want, maar of omdat zet je een komma.