In deze les zitten 20 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 30 min
Onderdelen in deze les
Slide 1 - Tekstslide
Begrip: fictie/non-fictie
Het eerste begrip waarmee je aan de slag gaat, is fictie/non-fictie.
Op de volgende slide volgt eerst de uitleg over dit begrip. Daarna volgt een voorbeeld bij Wonder.
Slide 2 - Tekstslide
Fictie en non-fictie
Fictie
Verzonnen verhalen over gebeurtenissen en mensen, die bedacht zijn door de schrijver (leesboek, stripverhaal, film, gedicht).
Non-fictie
Verhalen over de werkelijkheid, met feiten over (echte) mensen en (echte) gebeurtenissen. De schrijver heeft het niet bedacht/verzonnen. Het is echt gebeurd (krantenbericht, journaal) of geeft informatie (schoolboek).
Slide 3 - Tekstslide
Voorbeeld: fictie/non-fictie Wonder
Het verhaal over August is verzonnen en daarmee fictie, (maar het zou wel echt kunnen gebeuren.)
Slide 4 - Tekstslide
Nu jij!
Op de volgende slide volgt een vraag over fictie/non-fictie in jouw boek.
Slide 5 - Tekstslide
Is jouw boek fictie of non-fictie? Leg ook uit waarom het zo is. Doe dit in minimaal 40 en maximaal 80 woorden.
Slide 6 - Open vraag
Begrip: realistisch/niet-realistisch
Het volgende begrip waarmee je aan de slag gaat, is realisme.
Op de volgende slide volgt eerst de uitleg over dit begrip. Daarna volgt een voorbeeld bij Wonder.
Slide 7 - Tekstslide
Realistisch en niet-realistisch
Realistisch
Een schrijver verzint mensen en gebeurtenissen die erg lijken op de werkelijkheid, die echt zouden kunnen gebeuren
Niet-realistisch
Een schrijver verzint een verhaal met mensen en gebeurtenissen, die in werkelijkheid niet kunnen gebeuren.
Slide 8 - Tekstslide
Voorbeeld: realistisch/niet-realistisch Wonder
(Het verhaal over August is verzonnen,) maar het zou wel echt kunnen gebeuren. Het is dus realistisch en fictie.
Slide 9 - Tekstslide
Nu jij!
Op de volgende slide volgt een vraag over het realisme in jouw boek.
Slide 10 - Tekstslide
Is jouw boek realistisch of niet-realistisch? Leg ook uit waarom het zo is. Doe dit in minimaal 40 en maximaal 80 woorden.
Slide 11 - Open vraag
Begrip: beoordelingswoorden en argumenten
De volgende begrippen zijn: beoordelingswoorden en argumenten.
Op de volgende slides volgt eerst de uitleg over dit begrip. Daarna volgt een voorbeeld bij Wonder.
Slide 12 - Tekstslide
Beoordelingswoorden
Beoordelingswoorden zijn woorden waarmee je een beoordeling geeft over bijvoorbeeld een boek, film of iets anders. Je moet ook altijd uitleggen waarom je dat vindt.
Voorbeelden van beoordelingswoorden:
Spannend
Prachtig
Ontroerend
Grappig
Langdradig
Slide 13 - Tekstslide
Argumenten
Beoordelingswoorden onderbouw je met een argument. Je legt dus uit waarom je het boek prachtig, spannend, grappig, verdrietig of iets anders vindt.
Je kunt hierbij ook nog een voorbeeld van een gebeurtenis uit het boek noemen. Zo maak je jouw beoordelingswoord en argument extra duidelijk.
Slide 14 - Tekstslide
Argumenten bij Wonder
Wonder is een verdrietigboek, maar op een mooie manier. Het is verdrietig om te lezen hoe een klein jongetje gepest wordt om hoe hij er uitziet. Of hoe mensen wegkijken of schrikken als ze hem zien.
Het is mooiom te lezen dat August niet opgeeft. Hij houdt vol en weet hiermee de meeste mensen voor zich te winnen. Ze leren hem accepteren om hoe hij is, vanbinnen.
De keuze voor meerdere vertellers is interessant, omdat je meekrijgt hoe het is voor anderen om te leven met een broertje of vriendje met een gezichtsafwijking.
Slide 15 - Tekstslide
Nu jij!
Op de volgende slides volgen vragen over jouw mening over het boek.
Slide 16 - Tekstslide
Beoordelingswoord en argument 1 Welk beoordelingswoord past bij jouw boek? Onderbouw dit beoordelingswoord.
Slide 17 - Open vraag
Beoordelingswoord en argument 2 Welk beoordelingswoord past bij jouw boek? Onderbouw dit beoordelingswoord.
Slide 18 - Open vraag
Beoordelingswoord en argument 3 Welk beoordelingswoord past bij jouw boek? Onderbouw dit beoordelingswoord.