Les grammatica

Les grammatica
1 / 16
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsBasisschoolGroep 5

In deze les zitten 16 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 59 min

Onderdelen in deze les

Les grammatica

Slide 1 - Tekstslide

Deze les gaat over:
Bijvoeglijk naamwoord & bijwoord
Lw, znw, bnw, vz
Persoonsvorm - onderwerp - werkwoordelijk gezegde

Slide 2 - Tekstslide

Het bijvoeglijk naamwoord
Wat is het bijvoeglijk naamwoord?
Wat is de plaats van het bijvoeglijk naamwoord?


Slide 3 - Tekstslide


Bijvoeglijk naamwoord
Een bijvoeglijk naamwoord zegt iets over een zelfstandig naamwoord.

Je weet door een bijvoeglijk naamwoord meer over het zelfstandig naamwoord.


Slide 4 - Tekstslide

Bijwoord

1. geeft extra info over een ander woord in de zin (behalve een zn)

- een werkwoord

-een ander bijwoord

- een bijvoeg. nw

2. Kan een tijd, plaats of reden aangeven (staat zelfstandig)

3. kan een mening / hoedanigheid aangeven

4. Een aantal vraagwoorden is ook een bijwoord

5. De woordjes wel/niet zijn bijwoord

6. Alles wat overblijft in een zin


Slide 5 - Tekstslide

bijwoord
Een bijwoord zegt iets over een bijvoeglijk naamwoord:  
Zij is een heel goede leerling.
of over een werkwoord:  Die auto rijdt hard
Een bijwoord kan ook iets zeggen over een ander bijwoord:
Die auto rijdt heel hard.
Soms zegt een bijwoord iets over een zinsdeel of een hele zin:
Gelukkig is het probleem opgelost.

Slide 6 - Tekstslide

De persoonsvorm
Hoe vind je de persoonsvorm?

Slide 7 - Tekstslide

Wat is een persoonsvorm
Een persoonsvorm is ALTIJD een werkwoord. 
Als je een persoonsvorm wil vinden, moet je dit doen:
- een vraagzin maken.
- de zin in een andere tijd zetten.


Slide 8 - Tekstslide

Persoonsvorm

Slide 9 - Tekstslide


Wat is het lijdend voorwerp?

Het lijdend voorwerp hangt samen met het onderwerp en het gezegde in de zin. Een zin heeft alleen een lijdend voorwerp als het uit een werkwoordelijk gezegde bestaat. Het is belangrijk dat je weet dat niet iedere zin een lijdend voorwerp heeft.

Slide 10 - Tekstslide

Lijdend voorwerp
Wat is het lijdend voorwerp?
Wie of wat + gezegde + onderwerp.

Slide 11 - Tekstslide

Lijdend voorwerp
Schrijf eerst het onderwerp en gezegde op. Stel dan de vraag: Wat (of wie) + gezegde+ onderwerp? Het antwoord is het lijdend voorwerp. 

Ik haal een broodje bij de bakker.
Wat (of wie) haal ik? 

Slide 12 - Tekstslide

Lijdend voorwerp
Het lijdend voorwerp is degene die of datgene wat de actie van het​​ werkwoordelijk gezegde​ doet.
Je vindt het lijdend voorwerp door jezelf de vraag te stellen: Wie of wat + GEZ (gezegde) + OW (onderwerp)?
Hij gooit de voetbal naar hem.
Wie of wat gooit hij? →​de voetbal
De voetbal doet de actie ‘gooien’. 

Slide 13 - Tekstslide

Voltooid deelwoord
- Het voltooid deelwoord is een werkwoordsvorm.
- Het voltooid deelwoord geeft aan dat iets is afgelopen 
   (voltooid).
- Het voltooid deelwoord is  niet de persoonsvorm. 
- In een zin met een voltooid deelwoord staat altijd een vorm 
   van hebben, worden of zijn.
- Het voltooid deelwoord begint vaak met ge-, be- of ver-.

Slide 14 - Tekstslide

De regel bij voltooid deelwoord

Slide 15 - Tekstslide

Aan de slag!
Starttaal Online -> -> 2F -> Taalverzorging -> grammatica

Slide 16 - Tekstslide