Training Taalverzorging klas 1TL

Leg de laptop op tafel
Start de laptop vast op
Ga naar lessonup.app
Log in met de code en eigen naam
1 / 40
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 1

In deze les zitten 40 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Leg de laptop op tafel
Start de laptop vast op
Ga naar lessonup.app
Log in met de code en eigen naam

Slide 1 - Tekstslide

proeftoets taalverzorging

Slide 2 - Tekstslide

Wat gaan we doen?
* Doelen van de les benoemen
* Herhaling theorie Werkwoordelijk gezegde 
* Oefenen werkwoordelijk gezegde
* Bijvoeglijk naamwoord
mannelijk, vrouwelijk, onzijdige woorden
Persoonsvorm in verleden tijd



Slide 3 - Tekstslide

Tips tijdens het beantwoorden van vragen
  • Gebruik hoofdletters aan het begin van de zin
  • Schrijf alleen de antwoorden op. (Niks erachter aan zetten)
  • Gebruik geen punten, komma's etc. in je antwoorden.
  • Let op: Soms moet je een apostrof gebruiken!

Voorbeeld antwoord invoeren:
Kom je kom spelen

Slide 4 - Tekstslide

Hoe vind je de persoonsvorm?

Slide 5 - Open vraag

Wat weet jij over het werkwoordelijk gezegde?

Slide 6 - Woordweb

Het werkwoordelijk gezegde
Alle werkwoorden in de zin.
Ook de persoonsvorm hoort bij het werkwoordelijk gezegde.

Voorbeeld: Ik ben naar huis gelopen. 

Slide 7 - Tekstslide

Waar of niet waar
Als er maar één werkwoord in de zin staat, is het werkwoordelijk gezegde gelijk aan de persoonsvorm.

A
Waar
B
Niet waar

Slide 8 - Quizvraag

Benoem het werkwoordelijk gezegde van deze zin:
Waarschijnlijk mag Storm vaker deelnemen aan de trainingen van dit team.

Slide 9 - Open vraag

Benoem het WWG: Ik ga vandaag niet naar de training!
A
Ik
B
Naar
C
Ga
D
Ga naar de training

Slide 10 - Quizvraag

Benoem het werkwoordelijk gezegde van deze zin: Ken jij de weg naar het station?

Slide 11 - Open vraag

Hoe zit het dan met de verleden tijd?

Slide 12 - Tekstslide

Slide 13 - Tekstslide

Verleden tijd bij sterke werkwoorden
Sterke werkwoorden veranderen in de verleden tijd van klank. 

Slide 14 - Tekstslide

Verleden tijd bij zwakke werkwoorden
Gebruik het 't ex-kofschip als je niet weet of je -te(n) of -de(n) moet schrijven.

Slide 15 - Tekstslide

Mijn tante ...... (beginnen) gisteren meteen over mijn verjaardag.

Wat moet er op de puntjes komen?
A
beginde
B
beginden
C
begon
D
begonnen

Slide 16 - Quizvraag

Mijn moeder ..... (braden) het vlees op een laag vuurtje.

Wat moet er op de puntjes komen?
A
bradde
B
braadte
C
braade
D
braadde

Slide 17 - Quizvraag

Wat is een zwak werkwoord?
A
lopen
B
fietsen
C
gaan
D
worden

Slide 18 - Quizvraag

Vul de juiste vorm van het werkwoord in. Mijn vader (wachten) op de bus.
A
wachte
B
wachten
C
wachtte
D
wacht

Slide 19 - Quizvraag

Waarom (antwoorden) jij niet meteen?
A
antwoorde
B
antwoorden
C
geantwoord
D
antwoordde

Slide 20 - Quizvraag

De bestolen toeristen (schakelen) meteen de politie in.
A
schakelden
B
schakelde
C
stakelen
D
schakelten

Slide 21 - Quizvraag

Werkwoordspelling verleden tijd 
(sterke werkwoorden)

Slide 22 - Tekstslide

Gisteren .... (lopen) ik naar de markt

Slide 23 - Open vraag

Wist Bram gisteren zelf wel
waarover hij .... (spreken)?

Slide 24 - Open vraag

Lisa .... (verdwijnen) gisteren door de deur, die uitkwam op de kleine kloostergang.

Slide 25 - Open vraag

..... (liegen) jij vorige week toen je vertelde over die afspraak?

Slide 26 - Open vraag

Jochem .... (blazen) gisteren alle kaarsjes op zijn taart uit!

Slide 27 - Open vraag

bijvoeglijk nw. 

Slide 28 - Tekstslide

Bijvoeglijk naamwoord
Een bijvoeglijk naamwoord zegt iets over een zelfstandig naamwoord. 
  • Het spannende boek.
  • Het kussende paar
  • Het schitterende boek
  • Het kartonnen bakje

Slide 29 - Tekstslide

Bijvoeglijk naamwoord

Staat soms ook achter het zelfstandig naamwoord


  • de schitterende film
  • de film is schitterend

  • de beroemde Donald Duck
  • Donald Duck is heel beroemd

Slide 30 - Tekstslide

korte en lange vorm
korte vorm                     >           mooi
lange vorm                    >           mooie

een mooi boek   (het boek)        
een mooie  tas    (de tas)
Het boek/de tas is mooi>

Slide 31 - Tekstslide

Schrijf zo kort mogelijk!
grote
verbrande


Slide 32 - Tekstslide

Stoffelijk bijvoeglijk naamwoord
de uitgang eindigt op -en.

  • goud + en          de gouden ring
  • hout + en           de houten tafel
  • riet + en             het rieten dak

Slide 33 - Tekstslide

Welke is juist?
A
Een polyesteren trui
B
een polyestere trui
C
een polyester trui

Slide 34 - Quizvraag

Wat is de correcte vorm van het bijvoeglijk naamwoord?

Hij knalde op de (beton) paaltjes.
A
betonne
B
betonnen
C
betonen
D
betone

Slide 35 - Quizvraag

Wat is de correcte vorm van het bijvoeglijk naamwoord?

Dat (raar) jong heeft mijn stuntstep gestolen.
A
rare
B
raare
C
raren

Slide 36 - Quizvraag

Wat is de correcte vorm van het bijvoeglijk naamwoord?

Dat is een (prachtig) uitvoering.
A
prachtig
B
prachtigen
C
prachtige

Slide 37 - Quizvraag


Slide 38 - Poll

Wat is het werkwoordelijk gezegde

Slide 39 - Open vraag

ik kan de persoonsvorm in de verleden tijd vervoegen

Slide 40 - Poll