Een enkele keer heb je de rekenmachine nodig. Pak die er alvast bij.
1 / 47
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 3
In deze les zitten 47 slides, met interactieve quizzen en tekstslide.
Lesduur is: 50 min
Onderdelen in deze les
3e klas VMBO Pincode
Vragen over hoofdstuk 1
Een enkele keer heb je de rekenmachine nodig. Pak die er alvast bij.
Slide 1 - Tekstslide
Iedere dag heb je van alles nodig of wil je graag iets hebben. Je noemt dat .....
A
Behoeften
B
Budget
C
Goederen
D
Reclame
Slide 2 - Quizvraag
Bij de ..... gaat het om alles wat je echt nodig hebt om te kunnen leven, zoals eten, drinken, kleding en woonruimte
A
Diensten
B
Consumeren
C
Basisbehoeften
D
Overige behoeften
Slide 3 - Quizvraag
De .... behoeften maken je leven leuker of makkelijker.
A
Basisbehoeften
B
Overige behoeften
C
Gebruiksgoederen
D
Sociale beïnvloeding
Slide 4 - Quizvraag
Hoeveel je kunt besteden, hangt af van het .... dat je hebt.
A
Zelfvoorziening
B
Eten
C
Budget
D
Ruil
Slide 5 - Quizvraag
De kapper die jouw haar knipt en de fietsenmaker die jouw fiets maakt, leveren ...... door iets voor jou te doen.
A
Producten
B
Goederen
C
Gebruiksgoederen
D
Diensten
Slide 6 - Quizvraag
Als je iets koopt om in je behoeften te voorzien, ben je aan het ....
A
Consumeren
B
Produceren
C
Reduceren
D
Lamineren
Slide 7 - Quizvraag
Winkels en producenten proberen je te beïnvloeden door .....
A
Beïnvloeding
B
Socialisatie
C
Gebruiksgoederen
D
Reclame
Slide 8 - Quizvraag
Marketingmix
Prijsbeleid
Plaatsbeleid
Productbeleid
Promotiebeleid
presentatiebeleid
personeelsbeleid
De winkelier verkoopt ook sportrugzakken
De sportwinkel in het centrum
Een poster in een kledingwinkel
Een winkelier verkoopt sommige rugzakken met korting
De winkel ziet er netjes uit.
Alle producten staan overzichtelijk in de schappen
Alle werknemers van het bedrijf hebben dezelfde werkkleding aan. Dan zijn ze duidelijk herkenbaar voor de klanten
Slide 9 - Sleepvraag
€15 per week is....per maand
A
€ 65
B
€ 60
C
€ 64,5
D
€ 180
Slide 10 - Quizvraag
Je wil over 10 maanden en auto kopen van 4750 euro. Hoeveel euro moet je per maand reserveren?
A
425
B
475
C
500
D
400
Slide 11 - Quizvraag
Je hebt een auto, aanschafwaarde € 37.500. Je rijdt er nog 5 jaren in. Daarna verkoop je deze auto voor € 10.000. Je wil dan een auto kopen voor € 20.000. Hoeveel moet je maandelijks reserveren
A
€ 119,05
B
€ 166,67
C
€ 333,34
D
€ 458,34
Slide 12 - Quizvraag
Hoe rekenen we iets om van maanden naar weken? €80 per maand.
A
€80 : 4 = €
B
€80 x 12 : 52 = €
C
€80 : 5 = €
D
€80 : 12 = €
Slide 13 - Quizvraag
Een auto kost over 3 jaar €2000. Je hebt al €740 gespaard. Hoeveel moet je per maand reserveren om het eindbedrag te halen?
A
€20
B
€30
C
€35
D
€45,50
Slide 14 - Quizvraag
Bereken het overschot dan wel tekort op deze begroting.
Slide 15 - Open vraag
Welke soorten inkomens kun je onderscheiden?
A
Inkomen uit werk, overdracht en overheid
B
Inkomen uit arbeid, zakgeld en uitkering
C
Inkomen uit arbeid, rente en overdracht
D
Inkomen uit arbeid, bezit en overdracht
Slide 16 - Quizvraag
Welke soort uitgave zijn schoonmaakmiddelen?
A
huishoudelijke uitgaven
B
persoonlijke uitgaven
C
vaste lasten
D
incidentele uitgaven
Slide 17 - Quizvraag
Wat voor soort uitgave is er afgebeeld?
A
Huishoudelijke uitgaven
B
Vaste lasten
C
Incidentele uitgaven
Slide 18 - Quizvraag
Op welke soort uitgaven kan je het beste bezuinigen?
A
dagelijkse uitgaven
B
vaste lasten
C
incidentele uitgaven
Slide 19 - Quizvraag
Welke P van de marketingmix hoort bij reclame
A
personeel
B
plaats
C
product
D
promotie
Slide 20 - Quizvraag
Welke P heeft niets te maken met de marketingmix?
A
Plaats
B
Product
C
Personeel
D
Professioneel
Slide 21 - Quizvraag
Met welk instrument van de marketingmix bepaal je jouw reclame strategie?
A
Productbeleid
B
Plaatsbeleid
C
Promotiebeleid
D
Prijsbeleid
Slide 22 - Quizvraag
De 6P's worden ook wel ... genoemd.
A
Marketing hulpmiddelen
B
Marketing instrumenten
C
Marketing
groepering
D
Marketing
gereedschap
Slide 23 - Quizvraag
Wat is MARKETING?
A
Alles wat een bedrijf onderneemt om (meer) te verkopen.
B
Instrumenten die je
gebruikt op de verkoopmarkt.
C
Een methode om
de winst te vergroten.
D
Een engels woord
voor winkel.
Slide 24 - Quizvraag
Vroeger was er een reclame met de tekst: Je bent een rund als je met vuurwerk stunt. Dit is een voorbeeld van:
A
Merkreclame
B
Ideële reclame
C
Commerciële reclame
D
Informatieve reclame
Slide 25 - Quizvraag
Een doelgroep is:
A
alle keepers bij balsporten
B
Een groep mensen die hetzelfde doel hebben
C
Een groep mensen die dezelfde kenmerken hebben
D
Alle mensen die zorgen voor een goed doel
Slide 26 - Quizvraag
Veel bedrijven hebben een speciale belangstelling voor jonge consumenten. Welke uitspraak is juist?
A
Jongeren kopen meer dan volwassen consumenten
B
Jongeren zijn de volwassen consumenten van de toekomst
C
Jongeren hebben geen invloed op de aankopen van hun ouders
Slide 27 - Quizvraag
Wat is een voorbeeld van commerciële beïnvloeding?
A
een klasgenoot vindt dat je een bepaald product beter niet kunt kopen
B
je koopt altijd hetzelfde merk frisdrank
C
in de winkel kies je altijd voor het goedkoopste brood
D
je wilt net zo "cool" zijn als die jongeren in de reclame die op straat dansen
Slide 28 - Quizvraag
Alle kleren hangen bij H&M hangen als soort bij elkaar. Over welke P gaat het hier?
A
product
B
presentatie
C
promotie
D
plaats
Slide 29 - Quizvraag
H&M open een nieuwe vestiging. Over welk marketinginstrument gaat het hier?
A
product
B
personeel
C
promotie
D
plaats
Slide 30 - Quizvraag
A-merk
B-merk
Huismerk
Slide 31 - Sleepvraag
Marketingmix
Prijsbeleid
Plaatsbeleid
Productbeleid
Promotiebeleid
presentatiebeleid
personeelsbeleid
De winkelier verkoopt ook sportrugzakken
De sportwinkel in het centrum
Een poster in een kledingwinkel
Een winkelier verkoopt sommige rugzakken met korting
De winkel ziet er netjes uit.
Alle producten staan overzichtelijk in de schappen
Alle werknemers van het bedrijf hebben dezelfde werkkleding aan. Dan zijn ze duidelijk herkenbaar voor de klanten
Slide 32 - Sleepvraag
€15 per week is....per maand
A
€ 65
B
€ 60
C
€ 64,5
D
€ 180
Slide 33 - Quizvraag
€ 60 per maand, is .... per week
A
€ 13,95
B
€ 15
C
€ 14
D
€ 13,85
Slide 34 - Quizvraag
Je wil over 10 maanden en auto kopen van 4750 euro. Hoeveel euro moet je per maand reserveren?
A
425
B
475
C
500
D
400
Slide 35 - Quizvraag
Je hebt een auto, aanschafwaarde € 37.500. Je rijdt er nog 5 jaren in. Daarna verkoop je deze auto voor € 10.000. Je wil dan een auto kopen voor € 20.000. Hoeveel moet je maandelijks reserveren
A
€ 119,05
B
€ 166,67
C
€ 333,34
D
€ 458,34
Slide 36 - Quizvraag
Hoe rekenen we iets om van maanden naar weken? €80 per maand.
A
€80 : 4 = €
B
€80 x 12 : 52 = €
C
€80 : 5 = €
D
€80 : 12 = €
Slide 37 - Quizvraag
Een auto kost over 3 jaar €2000. Je hebt al €740 gespaard. Hoeveel moet je per maand reserveren om het eindbedrag te halen?
A
€20
B
€30
C
€35
D
€45,50
Slide 38 - Quizvraag
Bereken het overschot dan wel tekort op deze begroting.
Slide 39 - Open vraag
Welke soorten inkomens kun je onderscheiden?
A
Inkomen uit werk, overdracht en overheid
B
Inkomen uit arbeid, zakgeld en uitkering
C
Inkomen uit arbeid, rente en overdracht
D
Inkomen uit arbeid, bezit en overdracht
Slide 40 - Quizvraag
Welke soort uitgave zijn schoonmaakmiddelen?
A
huishoudelijke uitgaven
B
persoonlijke uitgaven
C
vaste lasten
D
incidentele uitgaven
Slide 41 - Quizvraag
Wat voor soort uitgave is er afgebeeld?
A
Huishoudelijke uitgaven
B
Vaste lasten
C
Incidentele uitgaven
Slide 42 - Quizvraag
Op welke soort uitgaven kan je het beste bezuinigen?
A
dagelijkse uitgaven
B
vaste lasten
C
incidentele uitgaven
Slide 43 - Quizvraag
CBS: ... stijgt voor derde maand op rij. In maart was de prijsstijging voor consumenten nog 0,4%. De prijzen zijn vanaf februari iedere maand 0,2% meer toegenomen. Dit maakt het CBS vandaag bekend. Welk woord moet op de ... komen?
A
inflatie
B
deflatie
C
koopkracht
D
prijsindexcijfer
Slide 44 - Quizvraag
Wanneer de lonen stijgen met 4%, maar de prijzen stijgen met 3%, dan neemt mijn koopkracht...
A
af met 3%.
B
toe met 3%.
C
af met 1%.
D
toe met 1%
Slide 45 - Quizvraag
Margo kreeg vorig jaar €75 kleedgeld per maand. Sinds dit jaar krijgt zij €85 kleedgeld per maand. Bereken de procentuele toename.
A
13,3%
B
13,5%
C
11,7%
D
11,8%
Slide 46 - Quizvraag
Wanneer er deflatie is, kan ik voor hetzelfde geld....