In deze les zitten 26 slides, met tekstslides en 1 video.
Lesduur is: 15 min
Onderdelen in deze les
Examentraining 2021 3e tijdvak
Slide 1 - Tekstslide
Wat neem je mee naar het examen?
Let op:
Bij meerkeuze vragen maar 1 antwoord goed
Geld twee cijfers achter de komma
Berekeningen altijd opschrijven
Kijk op hoeveel decimaal je moet afronden
Als er om een uitleg wordt gevraagd deze opschrijven
Slide 2 - Tekstslide
1. Wat moet je
berekenen?
Dat moet je doen
voor 2014 en 2015.
De vraag die je daarna moet beantwoorden is met hoeveel procent gestegen van 2014 naar 2015. Welke formule?
Hoeveel procent is AGF van geheel?
2014 € 137,5miljoen/ € 550 miljoen X 100 = 25%
2015 € 156 miljoen/ € 600 miljoen X 100 = 26 %
(26 % - 25 %) / 25% X 100 = 4%.
Slide 3 - Tekstslide
2. Bij indexcijfer is het basisjaar altijd?
Wat is er dan van 2014 naar 2015 met de omzet gebeurd?
3. Hoe kan je de netto-
winst bereken?
Nu nog de vraag beantwoorden. Hoevvel procent is de nettowinst van de omzet.
100
In de informatiebron kan je zien dat tenopzicte van het basisjaar wat 100 is de indexcijfers flink oplopen. De omzet is dus flink toegenomen.
Brutowinst - bedrijfskosten = nettowinst
Hoe kan je de omzet bereken?
Bereken omzet: Brutowinst + inkoopwaarde
Nettowinst € 150.000 - € 59.500 = € 90.500
Omzet € 150.000 + € 96.000 = € 246.000.
€ 90.500 / € 246.000 X 100 = 36,8%
Slide 4 - Tekstslide
4. Een echte leervraag.
5. Ook een echte leervraag
6. Weer een leervraag
7. Als er veel wordt geëxporteerd wat gebeurt er dan met de werkgelegenheid? Waarom kunnen niet exporterende bedrijven hier voordeel van hebben? of
- Je bent niet meer prive aansprakelijk alleen nog maar zakelijk.
- Als het bedrijf failliet gaat heb je recht op een ww-uitkering omdat je in loondienst was.
D
D
Daardat er veel exporterende bedrijven zijn verkoopt Nederland veel aan andere landen, dit zorgt voor werkgelegenheid (1p). Daarroor is er een hoger inkomen, dit geld kan worden uitgegeven bij niet exporterende landen.
Eporterende bedrijven kopen misschien producten bij niet exporterende bedrijven die ze exporteren. (1p) Zo hebben niet exporterende bedrijven een grotereafzet en profiteren mee.
Slide 5 - Tekstslide
Weet je open economie en exportquote niet meer kijk dan naar het filmpje.
8. Wat is de exportquote?
Je weet nu de quote maar je moet
de exportwaarde uitrekenen. Hoe?
9. Wat gebeurde er als de lonen werden verlaagd?
De exportwaarde is 70% van het Nationaal inkomen.
Dat kan je uitrekenen.
€ 660 miljard / 100 X 70 = € 462 miljard.
Loonkosten worden doorberekend in de prijs van het product.
Als de lonen l lager worden wat gebeurt er dan met de prijs van het product?
Wat is daanna de juiste volgorde?
B
Slide 6 - Tekstslide
10. Als de lonen dalen wat doen consumenten dan? Hier nu een antwoord mee maken waarin je uitlegt waarom dit schadelijk is voor de werkgelegenheid.
11. Een leer vraag. Een uitkeringen, welk soort inkomen?
12. Let op, je moet de bedragen die geen maandbedrag zijn eerst goed omrekenen.
Als de lonen dalen dan kunen de consumenten minder kopen (1p)
Als er minder gekocht wordt gaat er minder geproduceerd worden en is er minder personeel nodig. Dit heeft schadelijke gevolgen voor de werkgelnheid want deze daalt.(1p)
C
loon € 20 x 8 = € 160
kinderbijslag € 273 / 3 = € 91
zakgeld (€ 15 x 52)/ 12 = € 65 +
Totaal € 316
Slide 7 - Tekstslide
13. Hoeveel mag Thijs totaal bijverdienen?
Hoeveel is dat per maand?
Thijs wilt weten hoeveel uur hij per maand kan werken. Welke informatie moet je er nu bijhalen?
14. 1 mag je niet fout doen. Lees de eerste zin nog eens door.
€ 1.266
€ 1.266 /3 = € 422 per maand (1p)
Dat hij € 8 per uur verdient.
Je weet nu hoeveel euro hij totaal per maand mag verdienen en wat hij per uur verdient.
Nu kan je uitrekenen hoeveel uur hij per maan maximaal kan werken.
€ 422 / € 8 = 52,75 uren.
GEEN 2 DECIIMALEN GEEN PUNT
1. Tijd
2. Prioriteiten stellen
Slide 8 - Tekstslide
15. Bekijk het filmpje als je het niet meer weet. Je leert ook gelijk weer hoe je het nationaal inkomen per hoofd van de bevolking berekend.
16. Het antwoord staat letterlijk in
de zin voor de vraag.
17. Je komt uit de tekst te weten 3
zakjes per dag per maand.
Er staat in de tekst dat de melkpoeder in drinkwater moet worden opgelost. Wat weet over het drinkwater in deze landen?
Melkpoeder moet worden opgelost in water.
Ze hebben in deze landen geen schoondrinkwater.
Als dit gedaan gaat worden onstaat er door de melk in vies drinkwater allemaal ziekten.
Hoeveel zakjes nodig in 2 maanden?
365 dagen / 12 maanden = 30, 416... x 3 zakjes x 2 maanden = 182,5 zakjes(1p)
Hoeveel kinderen hebben de zakjes nodig en wat kost een zakje?
Als je dit hebt gevonden dan kan je het antwoord berekenen.
182,5 zakjes x 17.000.000 kinderen x € 0,30 = € 930.750.000
- laag nationaal inkomen per hoofd van de bevolking
-hoge werkloosheid
- veel analfabetisme
- snelle bevolkingsgroei
Slide 9 - Tekstslide
18. Wat weet je over productiekosten als een land verhuist naar een ontwikkelingsland?
19. Als de productie in het ontwikkelingsland zelf komt, welk voordeel hebben ze er dan van.
20. Wat weet je over regeringen in deze landen? Wat weet je over ervaring van NGO met ontwikkelingshulp?
In een ontwikkelingsland zijn de kosten voor lonen en grond veel lager dus kan er veel goedkoper worden geproduceerd
De productie in het land zelf levert wekgelegenheid op.
De bevoling kan daar werken in de fabrieken en dit levert voor de mensen die er weken een hoger inkomen op.
Als het niet via NGO's gaat dan blijft het geld bij de corrupte regering en komt het geld niet bij de mensen voor wie het bedoeld is.
NGO's hebben veel ervaring met het verlenen van hulpverlening en kunnen het sneeler en beter dan de regering.
Slide 10 - Tekstslide
21
Wat kom je uit deze tekst te weten?
Welke formule moet je nu gebruiken?
22. Lees de tekst boven opdracht 21 nog een
keer. Wat kom je te weten en waarom hebben ze dan nu niks aan de waardestijging?
De waarde van 31 december 2014 wordt geschat op € 325.000 en is dan met 2,3 % gestegen.
Je moet bereken wat de waarde was op 1 januari 2014.
De vraag is nu hoeveel % is 325.000 ?
€ 325.000 = met 2,3 stijging en het was al 100% dus is dit 102,3 %
Nu moet je 1 januari 2014 berekenen en toen was het 100%
€ 325.000 = 102,3 %
? = 100 %
(€ 325.000 / 102,3 )X 100 = 317.693,06
Slide 11 - Tekstslide
23. Wat lees je af over de
inflatie in deze informatie-
bron? Wat weet je over de
inkomensstijging. Wat is
dan het antwoord?
24. Wat zijn oorzaken van inflatie?
Inflatie 2014 1,5% en gezinsinkomen stijgt met 1,3. Dan kan je dus minder kopen dan daarvoor omdat het inkomen minder toeneemt dan de inflatie(prijsstijgingen).
A.
Veel vraag naar producten en het aanbod blijft hetzelfde----- prijzen stijgen. Dit noemen we bestedingsinflatie. Die term moet je weten voor het examen.
Als de lonen stijgen dan wordt de prijs stijging doorberekend in de prijs van het product. Prijzen stijgen. dit heet kosteninflatie en dit begrip moet je ook kennen.
Als er inflatie ontstaat doordat de vraag naar goederen groter wordt noemen we dit : Bestedingsinflatie.
De andere oorzaken van inflatie komt doordat de kosten stijgen en heet dan ook: Kosteninflatie.
Slide 12 - Tekstslide
25. Weet je nog wat reëel inkomen is?
26. Hier moet je goed lezen! In de tekst hebben ze het over kwekers maar de vraag is in welke sector zitten winkels. Weet je de sectoren niet meer bekijk het filmpje
inflatie 2012= 2,5%, in 2013 = 2,5% , in 2014 = 1,5% dit is totaal 6,5% inflatie.
Het loon van moeder stijgt in de periode met 5,3%.
Het reële loon van moeder daalt omdat de inflatie hoger in dan de loonstijging. Ze gaat er in koopkracht op achteruit.
C
Wat kom je te weten uit informatiebron 3 over de inflatie in de jaren, 2012, 2013 en 2014.
Wat kom je te weten over de procentuele verandering van het loon van moeder?
Gaat ze er reëel op vooruit? Je moet een berekining geven!
Slide 13 - Tekstslide
27. Als ze de inkoopwaarde vergroot wat gebeurt er dan met de brutowinst?
Wat is toegevoegde waarde?
Wat gebeurt er met de winst als de verkoopprijs omlaag gaat?
28. Een weggeef vraag
1. Toegevoegde waarde
2. Betere dienstverlening
€ 750.000.000 / 100 X 18 = € 135.000.000
Slide 14 - Tekstslide
29. Waarom kunnen ze in een ontwikkelings-
land goedkoper produceren?
30. De consumentenprijs is altijd met btw.
Berekenen omzet, brutowinst en nettowinst ALTIJD zonder btw!
Dan is nu de vraag hoeveel procent is de brutowinst van de verkoopprijs.
Welke formule?
Arbeidskrachten zijn daar goedkoper
Grond is goedkoper
Klimaat is er geschikt om rozen te kweken dus geen dure kassen nodig en geen stookkosten.
(€ 36,30 / 121 )x 100 € € 30
(Deel / Geheel ) x 100
Achter het woordje van is geheel, dat wat 100% is. Dit staat ALTIJD onder de deelstreep
(€ 15/ € 30) x 100 = 50%
Je ziet dat het 50% is maar er wordt om een berekening gevraagd dus deze opschrijven!!!
Brutowinst= verkoopprijs - inkoopprijs
€ 30 - € 15 = € 15 Brutowinst
Slide 15 - Tekstslide
Weet je het allemaal niet zo goed meer bekijk dan deze uitleg filmpjes nog eens.
31.Als je zelf produceert ben je dan afhankelijk of onafhankelijk van andere?
Verantwoordelijk produceren is kwaliteit of kwantiteit
Slide 16 - Tekstslide
Verbetert of verslechtert dan de gezondheid van de inwoners?
32. De vraag is hoeveel procent de Nederlandse boeren ontvangen van het fonds. Welke formule?
33. Er staat dat er een melkquotum is. Wat betekend dat? Wat is er met de vraag gebeurd. Formuleer nu je antwoord.
1. Onafhankelijk
2. Kwaliteit
3. Verbetert.
(€ 5,4 miljard / € 312,7 miljard) x 100 = 1,7%
Dat er maar een bepaalde hoeveelheid melk geproduceerd mag worden.
De vraag naar meld is gestegen, de boeren willen geen maximale hoeveelheid meer die geproduceerd mag worden omdat ze veel meer kunnen verkopen. Daarnaast is de vraag gestegen en zal de prijs stijgen.
Slide 17 - Tekstslide
34. Als er meer geproduceerd moet worden wat moet een boer dan eerst dan om te zorgen dat dit kan?
35. Wat gebeurt er met de prijs
als het aanbod toeneemt?
Gegarandeerd minimum en redelijk inkomen verschaffen. Wat is dan het enige goede antwoord?
B
1. Toegenomen
2. Hoger dan
Slide 18 - Tekstslide
36. Wat als ze dat niet zouden doen?
dus wat is het antwoord?
37. Een flauwe omschrijving, in ons boek noemen ze het overdrachtsinkomens en hier draaien ze het woord om. Wat zijn dit ?
38. Hier moet je goed lezen.
Hoeveel ontvangt Pol.
Hoeveel % is de kansspelbel.
Als ze dat niet doen dan maken ze een nog groter verlies want dan ontvangen ze niks.
of
Om nog een deel van de kosten goed te maken.
Inkomen wat je krijgt waar je niks voor hoeft te doen.
A
€ 200.000
29%
Slide 19 - Tekstslide
Hoeveel procent is € 200.000?
Welke procentsom moet je gebruiken?
Weet je niks meer overspaardeposito, enkelvoudige en samengestelde rente en de leningen en berekenen van de kredietkosten, bekijk dan het volgende filmpje.
Wat hij krijgtuitbetaald is zonder de 29 % kansspelbelasting.
Het bedrag wat hij heeft gewonnen is 100 %. Hiervan gaat er 29 % naar de kansspelbelasting.
Hoeveel procent is dan het uitgekeerde bedrag?
100 % - 29 % = 71 %
(€ 200.000 / 71 ) x 29 = € 81.690,14
Je weet
€ 200.000 = 71 %
Je moet berekenen hoeveel is 29 %
Het gaat net als bij als 100% niet bekend is maar nu is 29% niet bekend.
Slide 20 - Tekstslide
Slide 21 - Video
39. Wat weet je nog over een spaardeposito-
rekening? Waarom is de bank dan bereid om een hogere rente te betalen?
40. Is eigenlijk een foute vraag.
Welke rekening moet je gebruiken?
Bij een spaardepositorekening enkelvoudige of samengestelde rente?
Het geld staat voor een bepaalde periode vast.
De bank weet hoe lang ze over het geld kunnen beschikken, het staat voor langere tijd vast. Dan kunnen ze het uitlenen en dat levert de bank meer op. Daarom betalen ze een hogere rente.
Arcentumbank drie jaar vast en het rentepercentage is 0,95 %.
Enkelvoudige rente. De rente wordt elk jaar op een andere rekening bijgeschreven. Het spaarbedrag blijft hetzelfde.
€ 200.000 / 100 x 0,95= € 1.900
€ 1.900 x 3 = € 5.700
Slide 22 - Tekstslide
De vraag is fout omdat je op een depositorekening niet kan bijstorten. Als je er geld afhaalt kan dit maar moet je een boete betalen.
Het correctievoorschrift rekend enkelvoudige en dit optellen bij € 200.000 goed. Dan is het antwoord € 205.700. Het rekenen met samengestelde rente wordt ook goedgerekend
Slide 23 - Tekstslide
41. Als je logisch nadenkt kom
je van zelf op de antwoorden.
Bekijk anders de filmpjes om je
geheugen op te frissen.
42. Wat kan er met aandelen
gebeuren? Of wat kan er met het
bedrijf gebeuren. Formuleer nu je antwoord.
1. Ondernemerschap
2. Dividend
3. Eigendomsbewijs
Als de aandelen in waarde dalen en je moet ze verkopen omdat je geld nodig hebt dan maak je verlies.
Als het bedrijf failliet gaat ben je al het geld wat je in de aandelen hebt gestoken kwijt.