Beeldspraak in Perenbomen bloeien wit - Deel II

Beeldspraak 
Figuratief taalgebruik 


Lesdoel: 
Aan het einde van de les kan ik 4 vormen van beeldspraak herkennen in de roman Perenbomen bloeien wit. 
1 / 18
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 3

In deze les zitten 18 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

Onderdelen in deze les

Beeldspraak 
Figuratief taalgebruik 


Lesdoel: 
Aan het einde van de les kan ik 4 vormen van beeldspraak herkennen in de roman Perenbomen bloeien wit. 

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Waarom wordt er beeldspraak gebruikt in de literatuur?

Slide 2 - Woordweb

Deze slide heeft geen instructies

Welke 4 soorten beeldspraak worden gebruikt in Perenbomen bloeien wit?
A
personificatie, climax, vergelijking, tegenstelling
B
personificatie, metafoor, metonymie, vergelijking
C
metonymie, metafoor, overdrijving, vergelijking
D
vergelijking, metafoor, vooroplaatsing, opsomming

Slide 3 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

0

Slide 4 - Video

Deze slide heeft geen instructies

Vergelijking (vraag 10)
We vergelijken twee zaken met elkaar: een object en een beeld.

 “Wij  lijken op elkaar als twee sneeuwvlokken.” 
let op het woord: als!

Klaas en Kees zijn een tweeling.

Object = Wij -> Klaas en Kees
Beeld = twee sneeuwvlokken -> ze zijn tweeling



Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Vergelijking (vraag 10)
We vergelijken twee zaken met elkaar: een object en een beeld.

".. een pneumatische schaar die als een reusachtige blikopener te werk ging.” 

Het krachtige knippen van de medische schaar wordt vergeleken met de werking van een blikopener.
 
Object = een pneumatische schaar -> krachtig knippen
Beeld =  reusachtige blikopener


Slide 6 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Vergelijking (vraag 10)
We vergelijken twee zaken met elkaar: een object en een beeld.

“.. met het gevoel alsof het linoleum van kauwgom was, 
gingen we door de akelig lange gangen..”

Het lopen door de gang gaat traag en heel erg moeizaam.


Slide 7 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Metafoor (vraag 6 en 7)
Er worden weer twee zaken met elkaar vergeleken, maar bij een metafoor wordt het object niet genoemd (waar het beeld naar verwijst).


(snotkleurig) “oventje”  

Beeld = oventje -> de auto (= object) wordt bloedheet

Slide 8 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Metafoor (vraag 6 en 7)
Alleen het beeld wordt genoemd.

 “Pellen”
De schrijver gebruikt alleen het beeld ("pellen") om uit te leggen wat er aan de hand is.

Gerson moet uit de auto gepeld worden door de ambulancemedewerkers, aangezien hij vastgeklemt zit. Het ijzer van de auto zit om hen heen gevouwen en hij moet uit de auto worden bevrijd; net als bij het pellen van de schaal om bij het eitje te komen of het pellen van de schil om bij de banaan te komen.



Slide 9 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Personificatie (vraag 6)
Een levenloos ding wordt voorgesteld als een levend wezen. 
“onze gedachten verdreven het laatste restje geluid” 

gedachten kunnen niet verdrijven 
personen kunnen wel verdrijven

Slide 10 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Metonymie (vraag 6)
Je zegt niet rechtstreeks wat je bedoelt, maar:
- je gebruikt een kenmerk van het object óf 
- je noemt een deel van het geheel. 

“snotkleurige (oventje)” 

Kenmerk -> snot = geel-groen

Slide 11 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Metonymie (vraag 6)
Je zegt niet rechtstreeks wat je bedoelt, maar:
- je gebruikt een woord dat ermee te maken óf 
- je noemt een deel van het geheel. 

“.. die Italië uit het zicht zag verdwijnen.” 

Deel van het geheel -> niet het héle land Italië maar
de grens van Italië die uit het zicht verdwijnt
(en niet het hele land)
f.” 

Deel van het geheel ze rijden in de richting van Frankrijk

Slide 12 - Tekstslide

metonymie: geeft een kenmerk -> de scooters rijden vloeiend als een zeilboot op het water

“De scooters zeilden achter de auto langs.”

A
Vergelijking
B
Metafoor
C
Personificatie
D
Metonymie

Slide 13 - Quizvraag

metonymie: "zeilen" geeft een kenmerk van het rijden van de scooters  -> de scooters rijden net zo vloeiend als een zeilboot zeilt op het water.

Bij een metafoor is altijd sprake van een beeld en een object.
Juist of onjuist?
A
Juist
B
Onjuist

Slide 14 - Quizvraag

Bij een metafoor wordt het object niet genoemd, alleen het figuratieve beeld.
Spreekwoorden zijn altijd metaforen.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 15 - Quizvraag

Bij een metafoor wordt het object niet genoemd, alleen het figuratieve beeld.
Deze les was net zo leuk als een bezoek aan de Efteling.
Dit is een:
A
Vergelijking
B
Metafoor
C
Personificatie
D
Metonymie

Slide 16 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welk onderdeel van deze les vond je nog lastig en moet je zelfstandig bijspijkeren?

Slide 17 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Heb je tips voor mij? Ik hoor het graag. Noteer ze hieronder :)

Slide 18 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies