In deze les zitten 34 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Onderdelen in deze les
Het huis - Klas 2 - Les 1
Slide 1 - Tekstslide
Bouwplan kaboutervilla
Slide 2 - Tekstslide
Slide 3 - Tekstslide
Slide 4 - Tekstslide
Leerdoelen week 36/37
Slide 5 - Tekstslide
Constructies en tekenen!
Slide 6 - Tekstslide
Constructies
Slide 7 - Tekstslide
Slide 8 - Tekstslide
Wat voor een soort constructie is dit?
A
Piramideconstructie
B
Driehoeksconstructie
Slide 9 - Quizvraag
Wat is er sterker een driehoek of een vierkant?
A
Driehoek
B
Vierkant
Slide 10 - Quizvraag
Deze constructies hebben dezelfde ....1.... maar een andere ....2....
A
1 = vorm
2 = functie
B
1 = functie
2 = vorm
Slide 11 - Quizvraag
Theorie Technisch tekenen
Slide 12 - Tekstslide
In praktijkkaart 2 gaan jullie ieder een eigen meubel op schaal tekenen.
Dit is handig omdat je daarna bij het maken van de meubeltjes precies weet hoe groot het moet worden.
Bij het tekenen op schaal van de meubels houdt je rekenening met de groote van de kamer en de kabouter. Als je dat niet doet is de bank veels te groot of te klein!
Slide 13 - Tekstslide
plattegrond en detail tekening
Denk aan de verhouding 1:20
geef de maten bij de onderdelen in ....cm zoals in de tekening op schaal en daarachter tussen haakjes de maat in het echt bij de mensen
Als voorbeeld:
2,5 cm (0,50 m)
7 cm (1,4 m)
Slide 14 - Tekstslide
Als de schaal 1:20 cm is Hoeveel cm is de kast in het echt, als die in de tekening 6 cm is.
A
34 cm
B
150 cm
C
120 cm
D
88 cm
Slide 15 - Quizvraag
Als de schaal 1:20 is Hoeveel cm is de stoel in de tekening als die in het echt 100 cm hoog is.
A
3 cm
B
5 cm
C
6 cm
D
10 cm
Slide 16 - Quizvraag
Leerdoelen Week 38
Slide 17 - Tekstslide
Stofeigenschappen!
Slide 18 - Tekstslide
Materialen en stoffen
Slide 19 - Tekstslide
Stofeigenschappen
Onder andere:
Geur
Kleur
smaak
Fase
Oplosbaarheid
Kookpunt
Smeltpunt
Dichtheid
geleidbaarheid
Slide 20 - Tekstslide
Fases
Er zijn drie fases voor een stof (zie hiernaast).
Gaat een stof van de ene naar de andere fase, dan noemen we dit een faseovergang.
vaste stof
vloeistof
gas
Slide 21 - Tekstslide
Dichtheid
Slide 22 - Tekstslide
dichtheid
Slide 23 - Tekstslide
Dichtheid
Stofeigenschap!
Formule --> Dichtheid = massa/Volume
ρ=Vm
Slide 24 - Tekstslide
Eenheden dichtheid
Als massa in g
Volume in cm^3
Dan dichtheid in g/cm^3
Als massa in kg
Volume in m^3
Dan dichtheid in kg/m^3
ρ=Vm
Slide 25 - Tekstslide
Slide 26 - Tekstslide
Drijven/zinken/zweven
Dichtheid van water is 998,2 kg/m^3
Dichtheid van blokje > 998,2 kg/m^3 --> Zinken
Dichtheid < 998,2 kg/m^3 --> Drijven
Dichtheid = 998,2 kg/m^3 --> Zweven
Slide 27 - Tekstslide
Leerdoelen week 39
Slide 28 - Tekstslide
Elektriciteit!
Slide 29 - Tekstslide
Elektriciteit
Elektriciteit gebruik je om elektrische apparaten te laten werken zoals een lamp.
Elektriciteit wordt vaak stroom genoemd.
Als ergens elektriciteit doorheen loopt betekent dit, dat er elektronen door kabels en apparaten stromen. Deze dragen een elektrische lading met zich mee. Elektronen zijn hele kleine energiepakketjes.
Slide 30 - Tekstslide
Het vermogen van een apparaat is hoeveel elektrische energie een apparaat in een seconde gebruikt. Het vermogen druk je uit in Watt (W).
De stroomsterkte = hoeveelheid elektronen. Stroomsterkte heeft de eenheid Ampère (A).
Spanning = de hoeveelheid energie die de elektronen hebben. Spanning heeft de eenheid Volt (V).
Slide 31 - Tekstslide
Berekening vermogen
Slide 32 - Tekstslide
Stroomkring
Een schakeling bestaat uit een aantal elektrische onderdelen aan elkaar. In het voorbeeld hiernaast zijn dat; een lampje, batterij en stroomdraadjes.
De stroomdraadjes zijn gemaakt van koper (een metaal) en daaromheen een laagje kunststof.
Slide 33 - Tekstslide
Deze onderdelen vormen samen een kring waardoor elektrische stroom kan rondstromen, een stroomkring. In een stroomkring stromen de elektronen altijd van de minpool naar de pluspool.
De stroom kan alleen lopen als de stroomkringgesloten is. Bij een kapot stroomdraadje of een lampje dat kapot is zal de stroom dus niet rondstromen.