NN1 Blok 4 les 11 OEFENTOETS lees- en schrijfopdrachten

1 / 14
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 3

In deze les zitten 14 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide


Ik zit klaar voor de les:

  • Mijn spullen liggen op tafel (boek, pen, papier, laptop).
  • Mijn telefoon zit in de telefoontas
  • Mijn oortjes zitten in mijn tas.
  • Mijn jas hangt aan de kapstok.
  • Ik heb geen pet of capuchon op.
  • Ik heb geen eten of drinken meer bij mij.

Slide 2 - Tekstslide

Pak je laptop en:

  1. Pak je digitale boek Oorlogsgeheimen erbij
  2. Leg je schrift op tafel
  3. start ook SOM op

Slide 3 - Tekstslide

NN1 blok 4 les 11
Oefentoets
lees- en schrijfopdrachten

Slide 4 - Tekstslide


Deze les:
  • Waar ging het hoofdstuk over?
  • Terugblik vorige les
  • Huiswerk bespreken
  • Oefentoets maken
  • Evalueren hoe de les ging

Slide 5 - Tekstslide

Leeshuiswerk nakijken
 Je hebt hoofdstuk 12 gelezen.

Even kort de 5W + H vragen...

Slide 6 - Tekstslide

Huiswerk nakijken
Zijn er nog vragen over het huiswerk?


Leg je huiswerk nu klaar op tafel!

Slide 7 - Tekstslide

Leeshuiswerk
 Je hebt hoofdstuk 12 gelezen.
  • Welk gevoelens geeft dit hoofdstuk jou? Kies twee verschillende gevoelens uit onderstaand lijstje. 
  • Leg met 2 argumenten uit waarom dit hoofdstuk jou deze gevoelens geeft. 
  • Geef bij elk argument ook een voorbeeld dat je uit het hoofdstuk haalt.

Lijstje: Blij, opgelucht, tevreden, enthousiast. Verdriet, medelijden, bedroefd, depressief, ongelukkig. Angstig, ongerust, bezorgd, nerveus. Boos, geïrriteerd, verontwaardigd, woedend. Verbaasd, verrast, gechoqueerd. Afschuw.

Minimaal half A4tje






Slide 8 - Tekstslide


Lesdoel:

Maken van een oefentoets

Slide 9 - Tekstslide

Aan de slag 
met de oefentoets!


timer
1:00

Slide 10 - Tekstslide

Huiswerk:
Leren voor de toets:

Leer de woordenschatwoorden van H1 t/m H12
Kijk nog een keer naar de lees- en schrijfopdrachten

Slide 11 - Tekstslide


Wat was het lesdoel?
  1. hoe ik de persoonsvorm kan vinden in een zin
  2. hoe ik het onderwerp kan vinden in een zin
  3. het gezegde in een zin vinden

Slide 12 - Tekstslide


Antwoorden
  1. De persoonsvorm vind je door de zin vragend te maken (vraagproef) of in een andere tijd te zetten (tijdproef)
  2. Het onderwerp vind je door de vraag te stellen: Wie of wat + persoonsvorm
  3. Het gezegde bestaat uit alle werkwoorden in een zin. De persoonsvorm hoort ook bij het gezegde.

Slide 13 - Tekstslide

Slide 14 - Tekstslide