Herhaling stijl, werkwoordspelling en interpunctie
1 / 33
Lesduur is: 60 minOnderdelen in deze les
Slide 1 - Tekstslide
Slide 2 - Tekstslide
Wat vul je in?
Die man is twee keer zo sterk ... ik.
Die man is twee keer zo sterk ... ik.
timer
0:20
A
als
B
dan
Slide 3 - Quizvraag
timer
0:30
doordat
omdat
Ik was niet op tijd op school ... het sneeuwde.
Piet doet vaker dat soort dingen, ... hij indruk wil maken.
Slide 4 - Sleepvraag
Welke zin/zinnen zijn juist?
timer
0:45
A
Dat is het ergste wat me ooit is overkomen!
B
De student met wie ik altijd samenwerk, is vandaag afwezig.
C
Er is nog veel dat ik je niet heb kunnen vertellen.
D
Hij wilde maar niet weggaan, wat ik erg irritant vond.
Slide 5 - Quizvraag
Wat is juist?
Ik ... me aan jouw gedrag!
Ik ... me aan jouw gedrag!
timer
0:20
A
erger
B
irriteer
Slide 6 - Quizvraag
Wat is juist?
Hij ... het meisje dat naast hem zit.
Hij ... het meisje dat naast hem zit.
timer
0:20
A
ergert
B
irriteert
Slide 7 - Quizvraag
Wat is juist?
Wij ... ons dat het een lastige klus is.
Wij ... ons dat het een lastige klus is.
timer
0:20
A
beseffen
B
realiseren
Slide 8 - Quizvraag
timer
0:45
allen
alle
alle
De moeders willen om half vier ... hun kinderen ophalen.
... cadeaus waren gekocht door Marie en Youssef.
Ze bleven ... de hele nacht blaffen.
Slide 9 - Sleepvraag
timer
0:30
die
dat
dit
deze
de-woorden
het-woorden
Slide 10 - Sleepvraag
Wat is juist? Er zijn meerdere antwoorden mogelijk.
Ik wil een grote vaas gebruiken. Kun je me ... aangeven?
Ik wil een grote vaas gebruiken. Kun je me ... aangeven?
timer
0:30
A
die
B
dat
C
dit
D
deze
Slide 11 - Quizvraag
Wat is juist?
Wil ... ... tas morgen komen op komen halen?
Wil ... ... tas morgen komen op komen halen?
timer
0:20
A
jij, jou
B
jou, jouw
C
jij, jouw
D
jou, jou
Slide 12 - Quizvraag
Wat is juist?
Is dat boek van ... of is dat van ...?
Is dat boek van ... of is dat van ...?
timer
0:20
A
jij, hij
B
jij, hem
C
u, hij
D
u, hem
Slide 13 - Quizvraag
Welke grammaticale termen horen bij welke vorm?
timer
0:30
lijdend voorwerp
onderwerp
meewerkend voorwerp
zij
hun
hen
Slide 14 - Sleepvraag
Wat is juist?
Er zijn vijftig lampen verkocht, ... er twintig LED-lampen waren.
Er zijn vijftig lampen verkocht, ... er twintig LED-lampen waren.
timer
0:20
A
waarvan
B
van wie
Slide 15 - Quizvraag
Een reeks artikelen ... opgenomen
in de dorpskrant.
in de dorpskrant.
timer
0:20
A
ben
B
is
C
zijn
Slide 16 - Quizvraag
Maar twintig procent van de aanwezigen ... voor.
timer
0:20
A
stemde
B
stemden
Slide 17 - Quizvraag
De dames uit Amsterdam ... de boel
op stelten.
op stelten.
timer
0:20
A
zet
B
zette
C
zetten
Slide 18 - Quizvraag
Slide 19 - Tekstslide
Welke vorm moet je invullen?
Het ... zakgeld werd niet aan de jongen uitgekeerd.
Het ... zakgeld werd niet aan de jongen uitgekeerd.
timer
0:20
A
tegenwoordige tijd
B
verleden tijd
C
voltooid deelwoord
D
bijvoeglijk naamwoord
Slide 20 - Quizvraag
Vul in: beloven
Het ... zakgeld werd niet aan de jongen uitgekeerd.
Het ... zakgeld werd niet aan de jongen uitgekeerd.
timer
0:20
Slide 21 - Open vraag
Vul in: verspreiden
Het nieuwtje ... zich al snel door de school.
Het nieuwtje ... zich al snel door de school.
timer
0:20
Slide 22 - Open vraag
Vul in: betwisten
Gisteren ... beide generaals elkaar nog de macht.
Gisteren ... beide generaals elkaar nog de macht.
timer
0:20
Slide 23 - Open vraag
Vul in: stofzuigen
Ik heb gisteren nog het hele huis ...!
Ik heb gisteren nog het hele huis ...!
timer
0:20
Slide 24 - Open vraag
Vul in: vergaderen
Het team ... morgen de hele avond.
Het team ... morgen de hele avond.
timer
0:20
Slide 25 - Open vraag
Vul in: verloten
De ... cadeaus werden meteen uitgereikt aan
de winnaars.
De ... cadeaus werden meteen uitgereikt aan
de winnaars.
timer
0:20
Slide 26 - Open vraag
Slide 27 - Tekstslide
Welke zin is juist?
timer
0:20
A
De directie zei: "dit plan voeren we niet uit."
B
De directie zei "Dit plan voeren we niet uit".
C
De directe zei: "Dit plan voeren we niet uit".
D
De directie zei: "Dit plan voeren we niet uit."
Slide 28 - Quizvraag
Welk woord is juist gespeld?
timer
0:20
A
zoëven
B
zo even
C
zo-even
D
zoeven
Slide 29 - Quizvraag
Welke zin is juist?
timer
0:20
A
Hij bereidde een kant-en-klaarmaaltijd.
B
Hij bereidde een kant en klaar maaltijd.
C
Hij bereidde een kant- en-klaar maaltijd.
D
Hij bereidde een kant en klaar-maaltijd.
Slide 30 - Quizvraag
Welke zin is juist?
timer
0:20
A
In het Frans heet de kleur: Bleu de Gênes.
B
In het frans heet de kleur: Bleu de Gênes.
C
In het Frans heet de kleur Bleu de Gênes.
D
In het frans heet de kleur Bleu de Gênes.
Slide 31 - Quizvraag
Welke zin is juist?
timer
0:20
A
Kinderen geloven vaak dat met Pasen de Paashaas eieren verstopt.
B
Kinderen geloven vaak, dat met Pasen de paashaas eieren verstopt.
C
Kinderen geloven vaak dat met Pasen de paashaas eieren verstopt.
D
Kinderen geloven vaak dat met pasen de paashaas eieren verstopt.
Slide 32 - Quizvraag
Welke zin is juist?
timer
0:20
A
Meneer Van Kasteren gaat morgen op vakantie naar IJsland.
B
Meneer van Kasteren gaat morgen op vakantie naar IJsland.
C
Meneer Van Kasteren gaat morgen op vakantie naar Ijsland.
D
Meneer van Kasteren gaat morgen op vakantie naar Ijsland.
