Herhaling stijl en werkwoordspelling

• Nederlands
• MBO
• Studiejaar 1

Herhaling Stijl en werkwoordspelling

Stijl

Wat vul je in?

Die man is twee keer zo sterk ... ik.

1. als
2. dan

Welke zin/zinnen zijn juist?

1. Dat is het ergste wat me ooit is overkomen!
2. De student met wie ik altijd samenwerk, is vandaag afwezig.
3. Er is nog veel dat ik je niet heb kunnen vertellen.
4. Hij wilde maar niet weggaan, wat ik erg irritant vond.

Wat is juist?

Ik ... me aan jouw gedrag!

1. erger
2. irriteer

Wat is juist?

Wij ... ons dat het een lastige klus is.

1. beseffen
2. realiseren

allen

alle

alle

De moeders willen om half vier ... hun kinderen ophalen.

... cadeaus waren gekocht door Marie en Youssef.

Ze bleven ... de hele nacht blaffen.

die

dat

dit

deze

de-woorden

het-woorden

Wat is juist? Er zijn meerdere antwoorden mogelijk.



Ik wil een grote vaas gebruiken. Kun je me ... aangeven?

1. die
2. dat
3. dit
4. deze

Wat is juist?

Wil ... ... tas morgen komen op komen halen?

1. jij, jou
2. jou, jouw
3. jij, jouw
4. jou, jou

Welke grammaticale termen horen bij welke vorm?

lijdend voorwerp

onderwerp

meewerkend voorwerp

zij

hun

hen

Een reeks artikelen ... opgenomen
in de dorpskrant.

1. ben
2. is
3. zijn

Maar twintig procent van de aanwezigen ... voor.

1. stemde
2. stemden

De dames uit Amsterdam ... de boel
op stelten.

1. zet
2. zette
3. zetten

Werkwoordspelling

Vul in: verspreiden

Het nieuwtje ... zich al snel door de school.

Vul in: betwisten

Gisteren ... beide generaals elkaar nog de macht.

Vul in: stofzuigen

Ik heb gisteren nog het hele huis ...!

Vul in: vergaderen

Het team ... morgen de hele avond.

Vul in: verloten

De ... cadeaus werden meteen uitgereikt aan
de winnaars.

Deze broek ziet er precies hetzelfde uit (als / dan) die andere.

1. als
2. dan

Jouw shirtje heeft echt niet dezelfde kleur (als / dan) mijn shirtje.

1. als
2. dan

Jelle heeft al langer (als / dan) een week niet meer gerookt.

1. als
2. dan

Het boek is net zo mooi (als / dan) de film.

1. als
2. dan

Winnen is mooier (als / dan) verliezen.

1. als
2. dan

Als en dan gebruik je bij vergelijkingen.

Bij vergrotende trap (groter, beter, etc.) gebruik je dan.

• Hij is sneller dan jij (bent).

Bij gelijkheid (even groot, even leuk, etc.) dan gebruik je het woord als.

• Zij is net zo snel als ik (ben).
• hij is even breed als mijn vader (is).

Bij vergelijkingen met zo gebruik je altijd als, ook als er sprake is van ongelijkheid.

• Hij eet twee keer zoveel als ik.