Nederlands 17 november

Vandaag

  • Werken in het boek >  Verder met Hoofdstuk 4 Taalverzorging.
  • Elke week een werkwoord > in de snelhechter
  • Werken aan studiemeter.
  • Goed gewerkt? Laatste tien minuten een spel.
1 / 10
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsPraktijkonderwijsLeerjaar 2

In deze les zitten 10 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 120 min

Onderdelen in deze les

Vandaag

  • Werken in het boek >  Verder met Hoofdstuk 4 Taalverzorging.
  • Elke week een werkwoord > in de snelhechter
  • Werken aan studiemeter.
  • Goed gewerkt? Laatste tien minuten een spel.

Slide 1 - Tekstslide

I> de persoonsvorm
De persoonsvorm is het belangrijkste werkwoord in een zin.
Drie manieren om de persoonsvorm te vinden: 
  1. Zet de zin in een andere tijd.
  2. Verander de zin van aantal.
  3. Maak van de zin een vraagzin. 


Slide 2 - Tekstslide

Herhaling
De persoonsvorm 
en het onderwerp.

Persoonsvorm kun je op drie manieren vinden.
Met de persoonsvorm kun je het onderwerp vinden.
Wie + persoonsvorm?

Slide 3 - Tekstslide

Zet de zin in een andere tijd
Clarinsa is jarig


Wat is de persoonsvorm?
Wat is het onderwerp?

Slide 4 - Tekstslide

Verander de zin van aantal
De docent komt op de fiets naar school.


Wat is de persoonsvorm?
Wat is het onderwerp? 

Slide 5 - Tekstslide

Maak een vraagzin
Het  kind eet een appel.


Wat is de persoonsvorm?
Wat is het onderwerp?

Slide 6 - Tekstslide

Let op!
Het onderwerp kan uit veel woorden bestaan.
De leerling maakt een grap.
De leuke leerling maakt een grap.
De leuke leerling uit 2B maakt een grap.
De leuke leerling uit 2B van de Praktijkschool maakt een grap.

Slide 7 - Tekstslide

Zelf aan de slag
Ga verder met hoofdstuk 4

Slide 8 - Tekstslide

Studiemeter
Clarinsa > woordenschat.  > samen met mij vooraan!
Nova, Tim, Shanïa, > lezen
Mark + Liam, Jamey> deeltoets lezen daarna luisteren.   
Quinty, Sammy > luisteren 
Levi, Bas, Marijn, Justi > pitstop (blz 55 - 59)
daarna creatieve schrijfopdracht.

Slide 9 - Tekstslide

Spel
Twintigwoordenspel
Nodig een leerling uit om voor de klas te komen staan en vraag hem of haar een woord in gedachten te nemen of eventueel op te schrijven zonder dat iemand het ziet. De klas mag vervolgens in maximaal twintig vragen erachter proberen te komen om welk woord het gaat. Maar pas op, er mag alleen met ‘ja’ en ‘nee’ geantwoord worden. Lukt het? Dan heeft de klas gewonnen. Toch niet? Dan heeft de leerlingen voor de klas glansrijk gewonnen.

Slide 10 - Tekstslide