Werken in het boek > Verder met Hoofdstuk 4 Taalverzorging.
Elke week een werkwoord > in de snelhechter
Werken aan studiemeter.
Goed gewerkt? Laatste tien minuten een spel.
1 / 10
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsPraktijkonderwijsLeerjaar 2
In deze les zitten 10 slides, met tekstslides.
Lesduur is: 120 min
Onderdelen in deze les
Vandaag
Werken in het boek > Verder met Hoofdstuk 4 Taalverzorging.
Elke week een werkwoord > in de snelhechter
Werken aan studiemeter.
Goed gewerkt? Laatste tien minuten een spel.
Slide 1 - Tekstslide
I> de persoonsvorm
De persoonsvorm is het belangrijkste werkwoord in een zin.
Drie manieren om de persoonsvorm te vinden:
Zet de zin in een andere tijd.
Verander de zin van aantal.
Maak van de zin een vraagzin.
Slide 2 - Tekstslide
Herhaling
De persoonsvorm
en het onderwerp.
Persoonsvorm kun je op drie manieren vinden.
Met de persoonsvorm kun je het onderwerp vinden.
Wie + persoonsvorm?
Slide 3 - Tekstslide
Zet de zin in een andere tijd
Clarinsa is jarig
Wat is de persoonsvorm?
Wat is het onderwerp?
Slide 4 - Tekstslide
Verander de zin van aantal
De docent komt op de fiets naar school.
Wat is de persoonsvorm?
Wat is het onderwerp?
Slide 5 - Tekstslide
Maak een vraagzin
Het kind eet een appel.
Wat is de persoonsvorm?
Wat is het onderwerp?
Slide 6 - Tekstslide
Let op!
Het onderwerp kan uit veel woorden bestaan.
De leerling maakt een grap.
De leuke leerling maakt een grap.
De leuke leerling uit 2B maakt een grap.
De leuke leerling uit 2B van de Praktijkschool maakt een grap.
Slide 7 - Tekstslide
Zelf aan de slag
Ga verder met hoofdstuk 4
Slide 8 - Tekstslide
Studiemeter
Clarinsa > woordenschat. > samen met mij vooraan!
Nova, Tim,Shanïa, > lezen
Mark + Liam, Jamey> deeltoets lezen daarna luisteren.
Quinty, Sammy > luisteren
Levi, Bas, Marijn, Justi > pitstop (blz 55 - 59)
daarna creatieve schrijfopdracht.
Slide 9 - Tekstslide
Spel
Twintigwoordenspel
Nodig een leerling uit om voor de klas te komen staan en vraag hem of haar een woord in gedachten te nemen of eventueel op te schrijven zonder dat iemand het ziet. De klas mag vervolgens in maximaal twintig vragen erachter proberen te komen om welk woord het gaat. Maar pas op, er mag alleen met ‘ja’ en ‘nee’ geantwoord worden. Lukt het? Dan heeft de klas gewonnen. Toch niet? Dan heeft de leerlingen voor de klas glansrijk gewonnen.