herhaling hoofdstuk 5

Herhaling hoofdstuk 5
oefenen voor de toets:
groep B: dinsdag 25 mei
groep A: donderdag 27 mei
1 / 24
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 2

In deze les zitten 24 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Herhaling hoofdstuk 5
oefenen voor de toets:
groep B: dinsdag 25 mei
groep A: donderdag 27 mei

Slide 1 - Tekstslide

Kritisch lezen
Informatie in teksten is niet altijd betrouwbaar. Daarom moet je een tekst KRITISCH lezen.
Denk goed na over wat je leest en bedenk je wat je eigen mening over het onderwerp is.

Slide 2 - Tekstslide

Waar moet je op letten als je wilt weten of een tekst betrouwbaar is?
A
deskundigheid schrijver
B
doel van de tekst
C
de bron
D
A, B en C zijn allemaal juist

Slide 3 - Quizvraag

Instructie
  • Sommige woorden bestaan uit twee of meer woorden.
  • Die woorden noem je samengestelde woorden of 
      samenstellingen.
  • Het laatste deel van de samenstelling is het belangrijkst.

Slide 4 - Tekstslide

Welke van de volgende woorden is een samenstelling?
A
brandbaar
B
brandblusser
C
branding
D
verbranding

Slide 5 - Quizvraag

geef zelf een voorbeeld van een samenstelling

Slide 6 - Open vraag

absoluut niet
allerbest
beroeps-
onder geen beding
professioneel
optimaal

Slide 7 - Sleepvraag

kunnen
misschien
voorwerp
in huis hebben
object
wellicht

Slide 8 - Sleepvraag

6B. 1. Simone en Mariska zullen de taartjes dit weekend verkopen.
Wat is de persoonsvorm?
A
zullen
B
zouden
C
zullen verkopen
D
Simone en Mariska zullen

Slide 9 - Quizvraag

6B. 1. Simone en Mariska zullen de taartjes dit weekend verkopen.
Wat is het werkwoordelijk gezegde?
A
zullen
B
zullen verkopen
C
zullen gaan verkopen
D
zullen de taartjes verkopen

Slide 10 - Quizvraag

6B. 1. Simone en Mariska zullen de taartjes dit weekend verkopen.
Wat is het onderwerp?
A
Simone
B
Simone en Mariska
C
Mariska
D
de taartjes

Slide 11 - Quizvraag

6B. 1. Simone en Mariska zullen de taartjes dit weekend verkopen.
Wat is het lijdend voorwerp?
A
Simone en Mariska
B
de taartjes
C
dit weekend
D
zullen de taartjes verkopen

Slide 12 - Quizvraag

Ik heb Lukas een hand gegeven.
Wat is de persoonsvorm?

Slide 13 - Open vraag

Ik heb Lukas een hand gegeven.
Wat is het werkwoordelijk gezegde?

Slide 14 - Open vraag

Ik heb Lukas een hand gegeven.
Wat is het onderwerp?

Slide 15 - Open vraag

Ik heb Lukas een hand gegeven.
Wat is het lijdend voorwerp?

Slide 16 - Open vraag

Ik heb Lukas een hand gegeven.
Wat is het meewerkend voorwerp?

Slide 17 - Open vraag

Als een zin geen lijdend voorwerp heeft, is er ook geen meewerkend voorwerp.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 18 - Quizvraag

bijwoordelijke bepaling

Slide 19 - Tekstslide

Plaats 

Tijd


Middel

Wijze
* waar? * waarheen?

       * wanneer? * hoe laat?                 * hoe lang?

* waarmee? * waardoor?

* waarom? * hoe? * met wie?

Slide 20 - Tekstslide

Met welke vragen kun je o.a. een bijwoordelijke bepaling vinden in een zin?
A
wie? wat?
B
wie? waarom?
C
wat? waardoor?
D
waarom? waardoor?

Slide 21 - Quizvraag

Wat is de bwb in de volgende zin:
In 2020 begon de grote Corona-pandemie.
A
2020
B
in 2020
C
grote
D
Corona-pandemie

Slide 22 - Quizvraag

Wat is de BWB in de volgende zin:
We hebben een hele lieve hond uit het asiel gehaald.
A
een hele lieve hond
B
hele lieve
C
uit het asiel
D
het asiel

Slide 23 - Quizvraag

Verzin zelf een zin met een bijwoordelijke bepaling die antwoord geeft op de vraag: Hoe?

Slide 24 - Open vraag